H 6
Aangezien wij hier dus blijkbaar inderdaad met een meer algemeenen
regel te doen hebben, dienen wij daarop in het tweede
gedeelte, bij de beschouwing van het intérieur, de aandacht
gevestigd te houden.
Over de hoogtematen staan mij geene voldoende gegevens ter
beschikking en de door de Engekche Commissie gemaakte doorsneden
(Pl. 117-118) verschaffen ons dienaangaande geene statistisch
bruikbare aanwijzingen. In hoeverre ook in dit opzicht
de westelijke zijde van den hunebedkelder eene eigen plaats inneemt,
zal derhalve alleen kunnen blijken bij de beschouwing van het inwendige
in Dl. Il, wanneer we ook den btnnenbouw en keldervloer
nader zullen hebben leeren kennen.
Wat aangaat den heuvel en den s t e e n k r a n s, beide,
zoowel heuvelbasis als krans, zijn rond, ovaal of langwerpig!
Slechts heel enkele hunebedden zijn tot aan den bovenrand van
de draagsteenen, resp. onderkant der deksteenen, met aarde omgeven.
Dit is het gcval bij D 13, D 22 en D 40. Wij hebben dan te doen
met cirkelronde verhoogingen. Bij de andere Staat de kelder meer
of minder vrij. De zichtbare heuvelresten hebben daarbij een
ronden of elliptischen tot ovalen omtrek. Een' volledigen dekheuvel
ontmoetten we nergens. Het getal der aanwezige, overigens steeds
onvoltallige, kranssteenen is maximaal 24, t.w. bij D 53; alleen
het op zieh zelf staande langgraf heeft er 53. Bij verschillende
heuvelresten is reeds oppervlakkig zichtbaar, dat zij veldsteenen
en kei-, gewoonlijk granietslag bevatten.
Wat in het bijzonder den t o e g a n g of de p o o r t betreit,
ZOO merkten wij daarover reeds op, dat deze in sommige gevallen
naar wel schijnt eenvoudig uit een iets grooter mterval tusschen
twee draagsteenen bestaat, of wel geheel ontbreekt.
Wat ten slotte den ingang betreft: eigenlijke gangen zijn
bij de Nederlandsche hunebedden slechts zeer zeldzaam en ook
dàn komen zij alleen maar in den eenvoudigst denkbaren vorm voor.
Dit beteekent, dat zij hoogstens uit 2 paar poortzijsteenen en 1
afgevallen poortdeksteen bestaan. De laatste rustte oorspronkelijk
natuurlijk op het meest kelderwaarts staande paar draagsteenen.
Trouwens de tegenwoordige ligging bewijst dit in enkele gevallen
H 7
(D 53} nog eens ten overvloede. Deze situatie constateerden wij in
het geheel maar 3 maal, t.w. bij D 20, D 27 en D 53. Vermoedelijk
is zij echter, de vorige medegerekend, minstens 11 maal aanwezig
geweest, nl. bovendien nog bij: D 14, D 15, D 19, D 26, D 45,
D 49, D 50 en D 51. Bij de laatste toch mag de vroegere aanwezigheid
der thans ontbrekende poortdeelen met eene aan zekerheid
grenzende mate van waarschijnlijkheid, nu eens om de eene, dan
weer om de andere reden, verondersteld worden.
Behalve uit de poortresten zelve blijkt dit nl. ook nog uit iets
anders. Het schijnt nl. dat er eene bepaalde betrekking bestaat
tusschen dit soort van toegang of poort en het voorkomen van een
steenkrans. De volgende vergelijking möge dit toelichten:
Een poort met 2 paar poortzijsteenen en 1 poortdeksteen, of
gedeelte daarvan^), zijn geheel of gedeeltelijk aanwezig bij:
D 14, D 15, D 19, D 20, D 26, D 27, D 50, D 51 en D 53.
Een steenkrans, of overblijfselen daarvan, komen voor bij:
D14, D15, D20, D26, D45,D49,D50, ^ enD53.
Nemen wij naast de blijkbare correlatie tusschen gang en krans,
zooals deze uit bovenstaande m.i. voldoende duidelijk volgt, de
terreinsgesteldheid mede in aanmerking, dan geloof ik wel, dat
men ook omgekeerd uit een en ander tezamen met vrij groote
waarschijnlijkheid mag besluiten, dat bij D 19, D 27 en D 51 een
krans aanwezig geweest is. Zooals wij later zullen zien, meent
HOLWERDA (129, 130) ook inderdaad het vroegere bestaan van
zoo'n krans bij D 19 te hebben kunnen constateeren. Van D 27
acht ik de verdwijning zeker, van D 51 hoogst waarschijnlijk. Deze
schijnt intusschen bij het Drouwener steengraf D 19 slechts uit
kleine steenen te hebben bestaan. We komen daarop echter later
nog terug.
Het steengraf van Steenbergen D 1 is het eenige, dat een poortdeksteen,
doch slechts twee poortdraagsteenen bezit. Waarschijnlijk
is echter, dat de toestand hier niet meer compleet is.
De poort Staat in al deze gevallen niet alleen loodrecht, doch
tevens vrijwel midden op den kelderas. De omtrek van den bij-
N.B. vet gedrukt zijn die hunebedden, waar de volledige combinatie
zieh voordoet.
rn^m^m: