kunstbewerking, op een aantal apen ondef
hunne eigene luchtftreek, te beproeven om
onderfcheidene redenen van belang zou kunnen
zijn.
§ 59-
„ De fpraak, volgens den Heer schelvek,
is een voortbrengfel der befchaving; de mensch
heeft haar uitgevonden, zelfs gefchapen ; Hechts
der menschheid, niet het natuurvoortbrengfel,
is zij aangeboren.” En vervolgens: „ men
dwaalt, wanneer men daar, waar men niet
hoort fpreken, of waar de Hem onmogelijk i s ,
het aanWezen van menschheid ontkent. Dus
bewijst ook de vliezige zak aan de ftemfpleet
van een groot gedeelte van het apengeüacht, die
dezelve tot (tomme dieren maakt £6), geenszins
, dat hetzelve niet vatbaar is voor menschheid,
o f niet eenigen trap daarvan bereikt
heeft
Indien die zak, welke bij eenige apen ( 7 ) ,
ook in den Jocko en den Aap jwzwurmbs (8 ) ,
en
(6 ) Woorden van sommering, ter aangek, pl. § 75.
Qa') § 8, en met hem doornik, bl. 165 en volgg.
(7 ) camper , Orang outang, b l.38 en volgg. cuvier,
Leçons d' Anatomie comparée $ torn, 4. p. 499 cn
(8) Zie boven § 38.
eii daarenboven in het Rendier (9 ) gevonden
wordt, deze dieren Hom doet Zijn, waarom
fpreken dan de overige apen niet?
Verder: „V o o r zoo veel mij bekend is,
Ontbreekt de ftrotklier (glandula thijreoidea)
bij het apengeflacht; ook maakt camper daar
geen gewag van* en het is niet waarfchijnlijk,
dat zij dezen opmerkzamen en naauwkeurigen
Ontleedkundigen zoude ontfnapt zijn Q b j . ”
Dit laatfle heeft als bewijs geene de minste
kracht; dewijl elk ontleedkundige weet dat, om
in ééne dierfoort alles aantewijzen, een zeker
getal van voorwerpen, en wel van gefchikte
Voorwerpen vereischt wordt. Om zich van het
tegendeel dezer Helling te verzekeren, leze men
Hechts tyson, die in zijn’ Pygmie deze klief
befchrijft ( 10 ) ; en cuvier, welke zegt, dat
dezelve bij apen nimmer ontbreekt ( j ) . Zelfs
H A L -
( 9 ) camper, Ferh. over dit dier, bl. 2 2 1 , fig. 7 .
(£) schel ver, § 8. Zonder te fpreken van het ge»
iiils dezer klier bij het apengeflacht, neemt de Heef
Uoornik het overige van den Schrijver als het zijne
aan. Zie bl. i<58.
( 10 ) p. 51.
( 1 ) Tom. 4, p. 529'. Na de uitgave der Verhandeling
van sciielver , heeft fr . mèckel zijne waarnemingen
omtrent het zamenflel van deze klier in eene menig»
L a tè