13# oorspronkelijke stam van
§ 4 8 .
Even gelij’k den Orang door den voortref-
felijken c am p e r , zoo vinden wij den Neger
door eenen der bekwaamde, en achtingwaardig-
fte Natuurkundigen van dezen tijd, door den
Hoogleeraar som mer in g , befchreven ( 5 ) . Uit
dit werk zullen wij de hoofdkentrekken aanhalen,
en meer bijzonder die, welke, door den
Heer doornik (d) , als karakters van des Negers
verwantfchap met het apengeflacht, zijn opgegeven.
Wat de aanmerking van den Heer scheev
e r aangaat: „ dat de Neger daardoor, dat
hij op zijne voeten begon te gaan, den regt-
opgaanden ftand verkreeg; waardoor het bekken
breeder, de beenen langer en de bilfpier
geformeerd wierden: dat het bewijs, dat hij
eerst onlangs tot dien kindfchen ftaat der
menschheid gekomen is , gelegen zij in deszelfs
vlakkere handen en voeten, met de lange aapachtige
vingers en teenen, de naar buiten gebogene
onderfchenkels, de verder van malkander
ftaande knieën, dev kortere beenen, en bet
bek-
(5) Ueber die körperliche Verfchiedenheid des Negers
vom Europäer; Frankf. & Mainz, 1785, 8vö.
(d ) bl. 179 en valgg.
HET MËNSCHELIJK GESLACHT. 1 3 7
bekken, het welk, in deszelfs kleinen diameter,
in evenredigheid van den grooten, ruimer
is ( O ; ” deze zal> vertrouw ik , te oppervlakkig
geoordeeld worden om eenigermate als
bewijs te kunnen gelden.
§ 4 9 - '
„D e overgang van het achterhoofd des Negers
tot den rug is vlakker, minder diep uitgehold
dan bij ons, even als ware van den,
de herfenen bevattenden, fchedel aan de achterzijde
iets afgenomen; in nog veel hoogeren
graad is dit het geval bij apen. ” Dus
fpreekt sommering (6). De gevolgen, door
d o o r n ik , daar uit getrokken, zijn 1. dat de
halsfpieren van den Neger , mede volgens
w u n sch , dikker en fterker zijn: 2. dat deze
meerdere fterkte dient om in het dragen van
het achterhoofd te voörzien; hetgene 3. noodzakelijk
wordt, om dat de grootere zwaarte
van het hoofd vóór het achterhopfdsgat gelegen
is, het welk buiten het zwaartepunt, en
meer naar achteren ligt: waarom dan ook de
Ne-
I 5
C O § 7.
CO t. a. pU § 5'