VI
twee jaren in onze taal uitgegevene Verhandeling
van den Amferdamfchen Geneesheer
doornik (*). Een kort zamenfel door eert’
zijner voorganger en ( f ) aan het licht gebragt,
werd naderhand ook in het Hollandsch overO gezet
(§_). Men fcheen derhalve het voornemen te
hebben om, ook aan minkundigen onder onze
Landgenooten, den toegang tot dit fijstema te
openen.
Over het geheel genomen wint de zaak der
waarheid door het onpartijdig onderzoek: elk
die haar bemint, weet ook de vrijheid om
zijne gevoelens openlijk bekend te maken, in
anderen zoo wel als in zich zelven, naar der-
zelver waardij te fchatten. JSogtans kan de
ijverigfie en meest lofwaardige poging tot het
ontdekken der waarheid eene fchadelijke uitwer*
(* ) Wijsgerig-natuurkundig onderzoek aangaande den
oorfpronkelijken mensch, en de oorfpronkelijke ftammen
van deszelfs geflacht; Amfterd. 1808. 8vo.
Dr. schelver, Ueber den urfprünglichen Stamtn
des Menfchengeilechts, geplaatst in c. r. w. wiedemann’s
Archiv für Zoologie und Zootomie; Braunschweig, i8 o s ,
8vo. 3 Band, ifte flück, bl. 167.
(§ ) In den Schouwburg van in- en uitlandfche letteren
huishoudkunde\ Amfterd. 1810, 8vo. ifte ft. bl. 28.
werking hebben: niet zoo zeer om dat men9
ook bij het beste oogmerk, zich niet altijd
voor dwaling hoeden kan: hier uit is op zich
z e lf minder nadeel te wachten j maar vooral
dan, wanneer dwalingen in ernfige en belangrijke
zaken, door derzelver algemeene ver-
fpreiding, ftrekken kunnen om bij oppervlakkig
en ligt zinnig denkenden, den gewonelijk
heerfchenden fmaak voor al wat nieuwheid en
wonderfpreuk ademt meer en meer optewek-
ken, en minkundigen in onoplosbare twijfelingen
te verwarren.
Dat beide genoemde Verhandelingen tot gevolgen
van dezen aard aanleiding kunnen geven
fchijnt mij ontwijfelbaar, uit aanmerking
van de volgende hoofdpunten:
„ De mensch was oorfpronkelijk geheel
dier ( * ) : hij heeft in het oog der natuur,
geene hoogere regten dan een Grang outang o f
eene roos ( f ) . ” Waar uit men bef uiten kan
dat, indien den mensch, boven het overige
gefchapene, geene voorregten gegeven z i jn ,
h ij ook geene bijzondere redenen hebbe om
het
(* ) SCHELVER, § 8. DOORNIK, bl. 14*
ct) doornik, bl. 147.