digheden, als de leer der vormdrift en de ondervinding
der halfflachtige voortteling niet
ftrijdig zijn (£ ).”
Maar, dus vervolgt de Schrijver, wat
dringt ons toch zoo zeer, om éénen ftam van
het menfchelijk geflacht aantenemeti? Is het
om dat onze rede fteeds naar eenheid
zoekt CO ? Dit is niet waarfchijnelijk; ten
minste bij mij komt dit punt in geehe aanmerking.
Dat ,, een verouderd vooroordeel,
door de bevallige en geleerde pen van eenen
herder verdedigd, het welk echter des Schrijvers
geest niet bindt, hier van oorzaak is (’m) , ”
durf ik uit hoogachting voor de ontelbare menigte
der fchranderfte Geleerden van alle eeuwen,
niet aannemen. Neen! de oorzaak ligt
in dë Mozaifche Gefchiedenis : deze heeft
ons, ook zelfs b u f fo n , de Tartaarfehe bergvlakte,
o f eenig ander naburig deel van Azië,
voor den geest gebragt , welks voorregten
boven orfderfcheidene andere plaatfen van den
aardbol wij , zonder dit middel , naauwe-
lijks zouden gekend hebben. Buiten deze
ge-
G ) van ll. 8 4 -9 4 .
C O b l 94.
gefchiedenis kennen wij van *s menfchen oor-
fprong niets: zonder haar geleide gaat e lk ,
in het nafporen van denzelven , zijn* eigen’
weg, en is geen van allen, aan het einde gekomen,
verzekerd van de waarheid gevonden te
hebben.
Omtrent onderwerpen, van welke de gefchiedenis
der fchepping geheel zwijgt, gelijk
de vroegere lotgevallen der aarde, levert het
vlijtigst en meest aanhoudend onderzoek niets
ancjers op, dan eenige fporen, waaruit zich het
beltaan van eene voormalige organifatie vermoeden
laat; blijvende nogtans de tijd, de wijze
en natuur dezer bewerktuiging geheel verborgen.
Dus zal ook *s menfchen oorfpronk fteeds
in het duistere liggen, wanneer wij het ge-
fchiedkundig getuigenis doen zwijgen. Van
daar dan ook een aantal onderfcheidene ftelfels,
welke, hoe fraai ook, naar elks bijzondere
wijze van befchouwen, uitgedacht, toch nimmer
eenige zekerheid, en altijd iets willekeurigs
hebben.
Voor zoodanig meen ik te mogen houden
de volgende aanmerking, waarmede de Schrijver
zijn gevoelen nader tracht te onderfteunen:
„T o en de Oceaan van de onderfcheidene berggevaarten
nederdaalde, en hier door deze ber