3. Het achterhoofdsgat verplaatst zich Raar
voren; het reukbeen wordt uit de diepte opgetrokken;
het tusfchenkaakbeen met de nadere
beenderen vereenigd, en de gelaatshoek
van 58 tot ten minste 708 vergroot ( 1 ) .
4. Aan den hals wordt de nekband ( liga-
mentum nuchce) voortgebragt, en de uitfteek-
fels der wervelen, ter inhechting van hetzelve,
gefpleten; de ruggraad verkrijgt eene S vormige
buiging, en het getal der lendenwervelen wordt
met één o f twee vermeerderd (2 ) .
5. De borst, voormaals diep , wordt nu
breed, en het dier kan, even als de mensch,
op den rug liggen.
6. Het bekken ondergaat, zoo wel in de
evenredigheid als plaatfing van alle deszelfs dee-
len, eene zeer aanmerkelijke verandering (3 ) .
7. De groote beenderen der bovenfte ledematen
moeten omtrent f deelen verkort, o f die
der onderfte zoo veel verlengd worden. Beide
veranderen in evenredigheid van dikte. Het
dijebeen wordt gekromd ; de hand en voet
korter ; de duim aan de hand verlengd, aaa
den
( 1 ) Z ie boven § 30, 31 en 42.
(2 ) § 28 en 40.
(3 ) § 28 en 40.
den vo e t, met de overige vingeren evenwijdig
geplaatst; en eindelijk de ronde band aan het
hoofd des dijebeens op nieuw gefchapen (4} .
§ 4 7 .
Indien wij echter een juist punt van vergelijking
zullen daarftellen, zoo is de vraag: in
welke betrekking ftaat dit hoogfte wezen der
dierlijke fchepping tot den laagfien trap der
menschheid; en welke is de afftand tusfchen
dezen en de meest befchaafde, meest menfche-
Jijke volken?
Hoewel ik , om boven ( § 2 4 ) aangevoerde
redenen , den Afrikaan of het Neger - ras in
het gemeen, onder alle volken niet op den
laagften trap van befchaving ftel; is het echter
, voor de tegenwoordige befchouwing, noo-
dig den Neger daar voor aantenemen:
1. Om dat dezelve door schelver ('b) en
d o o rnik (V) daarvoor gehouden wordt.
2. Dewijl,onder alle onbefchaafde volken, de
Neger het meest algemeen bekend, en zijn
ligchaam het meest ontleedkundig onderzocht is.
§ 48.
(4 ) § 29 en 41. ( f ) § 6. (c) bl. 175.
I 4