aan de regte lijn gebragt worden, dan in
fig. 12 is afgebeeld. De groef, waarin de
kniefchijf zich beweegt, heeft eene mindere
lengte. Van y;eel belang is tevens de
waarneming van den Heer v r o l ik ; uit welke
blijkt, dat de ledematen en het geraamte van
elk dier, zoo wel als van den mensch, in des-
zelfs natuurlijken dand, zoodanig gerigt zijn,
dat alle deden van eene gewrichtsvlakte, welke
buiten de raakpunten van den daar in pas-?
fenden gewrichtsknobbel liggen, eene gelijke
grootte hebben ( 6).
De hals van het dijebeen is meer regthoekig;
het hoofd daalt dieper 'in de pan van het heupbeen.
De voet, altijd rustende op de buitenzijde,
raakt den grond noch met het platte gedeelte,
noch met den hiel. De korte voetwortel,
met zeer lange vingeren, en korte van de
overige vingeren afwijkende duimen, maken
den voet tot eene hand, en den aap vierhandig.
De hand zelve is veel langer, dan die van
den mensch; ook breeder en minder gewelfd.
De handwortel van den aap heeft ten minste
één beentje meer. De duim is aanmerkelijk
korter, en bij fommige foorten naauwelijks zigt-
baar. , > § 30.
Q6 ) Disfert. cit. pag. 9.
Het Hoofd van den aap onderfcheidt zich
van het menfchelijke, door de volgende ken-
teekenen; de ligging van het groote achter-
hoofdsgat is, in dit dier, ten minste in de
S. finica zoodanig, dat, indien men eene
lijn ( b d fig. 9 ) , getrokken van voren naar
achteren, dat is door den langden diameter
des fchedels, in drie verdeelt, f of || dee-
]en zullen gelegen zijn vóór het middelpunt
van dit gat c) ( 7)b terwijl, bij den mensch
(fig. 7 ) , de lengte b c') tot c d ) , is als
53 tot 39* Het voorde einde nu van deze
lijn b ) valt bij den aap in eene lijn, getrokken
tusfchen de vierde en vijfde kies ( b e
fig. 6 en 9 ) , en in het menfchelijk hoofd
(fig. i en 7 ) , vóór de eerde kies; zijnde
a b ) , de lengte der kaak vóór of buiten het
voorhoofd, tot de geheele lengte van het hoofd
a d ' ) , bij den aap als 20 : 68, bij den mensch
als 6 :98 .
Aanmerkelijk meer naderen zich ook de vlakten
der kaanw- of daapfpieren. Bij fommige,
als
f 7 ) Geen aanmerkelijk yerfchil heeft deze maat, in
dgn Baviaan QS.-fpkinx'), en den Magot o f & Jïjlvanus.