floot tot het verlaten van den natuurftaat gegeven
, de eerde betrekking, voor.waarde of
aanleiding daar zijnde, waarom gaat de mensch-
geworden mensch in zijne ontwikkeling niet verder?
Kan men geloven, dat de zoo even genoemde
Vuurlanders, geheel aan zich zei ven overgelaten,
na verloop van eeuwen, eenigzins gevorderd
zijn zullen? o f zijn, in dit opzigt alleen
, de beginfelen niet het moeijelijkst? Indien
wij ons oordeel aan de ondervinding en
de gefchiedenis willen onderwerpen , zoo zullen
deze ons voor het minst geen volk, geen
mensch kunnen aanwijzen, welks befchaving,
zonder hulp van buiten, bewerkt is. Daarenboven
, indien de orang outang tot hier toe
buiten de mogelijkheid geweest is , om ons een
bewijs te geven van de mogelijkheid voor eene
menschgelijkende ontwikkeling , dewijl noch
fleeds aanwakkerende voorbeelden, noch andere
uitwendige natuuroorzaken hier toe gunstig
geweest zijn, gelijk de Heer doornik zegt ( y ) ;
zoo fchijnt hier uit de noodzakelijkheid van
een voorbeeld onderfteld te worden, het gene
ik ook volkomen toeflem: maar wie flrekte
dan, aan het allereerst zich tot de menschheid
verheffende dier, ten voorbeeld?
0 $ bl. 165.
§ 24.
Azië, de zetel der menfchelijke befchaving,
gaf als zoodanig, bij onze Schrijvers niet alleen
geenen grond, om dit werelddeel voor
’smenfchen geboorteplaats aantenemen ( 7 ) ;
maar de van daar oorfpronkelijke befchaving
„ Wederfpreekt zelfs het gevoelen, dat de
mensch, als voortbrengfel der natuur, uit Azië
afkomstig zij (V). ”
De Heer schelver neemt bij voorkeur Afrika
aan, als „ de algemeene geboorteplaats van
het menfchengeflacht, waarfchijnelijk wel de
moeder der geheele levende fchepping, en
misfchien thans nog de kiem, ook de corpora
lutea, (h e t bewijs van bevruchting), en de
etnbrijo (h e t vruchtbeginfel) der ligchamelijkè
menfchennatuur bevattende ('a). ”
Behalve de zwarte kleur als de oorfpronkelijke,
behalve de vruchtbaarheid en groote bevolking
van dit werelddeel, geeft hij nog deze
gronden op: 1. „dat wij van Afrika flechts een
weinig beteekenend gedeelte der grenzen, volgens
(7 ) Zie boven, 5 *5-
(2 ) SCHELVER, § 4. DOORNIK, bl, S4*
00 § 10.
E 2