I 7 2 OORSPRONKELIJKE STAM VAN
Zeer waar is derhalve de aanmerking van den
grooten Franfchen Natuurkenner: „ l e fin ge est
donc animal, et malgré fa resfemblance à l’homme
, bien loin d’être le fécond dans notre espèce, il
n’est pas le premier dans l’ordre des animaux, puisqu’
il n’est pas le plus intelligent ; c’est uniquement
fur ce rapport de resfemblance corporelle
, qu’est appuijé le préjugé de la grande
opinion, qu’on s’est formée des facultés du
linge; il nous resfemble, a t’on dit, tant à
l ’exterieur qu’à l’interieur; il doit donc non
feulement nous imiter, mais faire encore de
lui même tous ce que nous faifons ( 10 ) .”
En hoe oneindig hooger en voortreffelijker
is niet de mensch! ook de Neger, welke in
zijn’ geheel onbefchaafden ftaat, met geripge
ligchaamskrachten, onuitputbaar is in fchran-
dere vinding, om zoo dra zijn belang zulks
vereischt, dezen meest geduchten reus in het
dierenrijk aan zijnen wil en dienst te onderwerpen;
die in de befchaafde maatfchappij getreden
dadelijk zijn geestvermogen door oefening
ontwikkelt, en in elk vak van kunst en
wetenfchap met zijne blanke medemenfchen
kan wedijveren. En al ware zelfs de Neger in
lig '
( ï o ) BUFFOW, tom. 14, p. 17.
HET MENSCHELIJK GESLACHT. 17%
ligchaamsvorm aan den Orang volmaakt gelijk,
zoo blijft hij echter altijd mensch, door de
meerderheid van zijne rede, en door de vatbaarheid
voor dadelijke ontwikkeling; waar
van bij het dier niet alleen geen voorbeeld
is ( i m a a r in welk gebrek aan voorbeeld
ook daar en boven het bewijs ligt
van het gene ik getracht heb aantetoonen:
namelijk dat, niettegenftaande alle zachte
overgangen in de natuur, welkers heerlij
ke orde eenen A l v e rm o g e n d e « Schepper en
Regeerder zoo duidelijk aanwijst, geen der
dieren zich ooit tot de menschheid verheffen
kan, maar dat aan elk hunner, gelijk aan den
mensch zei ven, onderfcheidene ligchamelijke
en verftandelijke eigenfchappen zijn toegeftaan,
welke elks bepaald en onveranderlijk karakter
daarftellen.
(/) DOORNIK, bl. lós*
V E R -