*118 OORSPRONKELIJKE STAM VAN
4. B e eigenlijke Jocko ( Chimpanfé, Simia fa tf-
rus L iN N E i , de Orang outang van t u l p , e d w a r d s ,
c a m p e r en v o s m a e r ) onderfcheidt zich van de
voorgaanden, voornamelijk door zijn verheven en
onbehaard voorhoofd, en eenen gelaacshoek van
58°. De mond is , wegens de lengte der bovenlip,
ver van de neusgaten verwijderd. Ook
zijn de hals en borst met luchtzakken voorzien.
De armen, fchoon korter dan in de vorige
foorten, zijn echter veel langer dan de bee-
nen, en raken, daar het dier opgerigt zijnde
nimmer met regte knieën gaat, nog altijd den
grond.
a u d e b e r t teekent aan, dat een van deze
foort, in het water gevallen zijnde, volftrekt
geene poging gedaan had tot zwemmen; waarin
hij met alle apen overeen komt, gelijk onze
zeelieden, genoegzaam bekend is.
Deze Orang wordt niet grooter dan tusfchen
de 3 en 4 voeten, is zachtaardig en tembaar.
Hij bewoont, even gelijk de voorgaande, alleen
het eiland Borneo, doch wordt, volgens
v a n w u r m b ( 3 ) , nog al dikwijls naar Batavia
overgebragt.
Van eene nog andere foort o f wel verfcheidenheid
fchijnt
(3) Ter aangek, pl. 2de deel, bl. 252. / '
IIET MENSCHEL1JK GESLACHT. H f
fchijnt alleen het geraamtebekend te zijn, welks
hoofd, van dat van den ftraks genoemden fatyrus,
hier in verfchilt, dat bij den laacften (fig. 4 ) , de bo- ^
ven kaakbeenderen met het voorhoofd bijna perpendiculair
naar beneden loopen, tot onder den
benedenrand der oogholte, en van daar regthoe-
kig, zacht gebogen in den rand der tandkasfen eindigen
; terwijl deze, min bekende, foort (fig. 5 )
een’ voorhoofdsknobbel heeft boven het oog,
van waar de kaak- en neusbeenderen terftond
eene indrukking of uitholling verkrijgen, en
van onder den oogrand regtlijnig fchuins naar
voren uitloopen. De oog-as van den Jocko
( fig. 4 ) loopt voorwaarts beneden, die van
den anderen boven den horizon^ ook hebben,
bij den laatften, de binnenranden der beide
oogholten naauwlijks eenigen afftand van malkander.
De gelaatshoek is 5 5^ ’ 3
der dan de voorgaande, en overeenkomende
met den Pon go (4)»
§ 39*
(4) Volgens de waarneming van den Heer camper,
bl 31, hadden zes gelijkfoortige Orangs geheel geene
nagels op de duimen der voeten; en die, welke doorhem
ontleedkundig onderzocht zijn, hadden in dezelve, in
plaaès van twee, Hechts één kootje. Het laatfte wordt
■ .mede gevonden in het fkelet van den Heer mulder,
fchoon tot de andere verfcheidenheid behoorende. Daar-
H 4 e4-