voorgaande, doch kan eene fchrijffouc zijn,
gelijk ook fchijnt te blijken uit het volgende:
,, Alle verglazing beftaat in eene hoogst mogelijke
verbinding van zuurftof met een te verglazen
ligchaam, en het zijn ook deze ligcha-
men, welke doorzigcig (he lde r) zijn, terwijl
daarentegen niet verglaasde ligchamen ondoor-
zigtig (donker) zijn.” Het fchijnt dus dat
wij het eerst gezegde, als de bedoeling van
den Schrijver, overeenkomstig den Heer schel-
V£R, moeten aannemen; en dan behelst hetzelve,
zoo algemeen voorgefteld, eene fchei-
kundige onwaarheid: de meeste metalen immers
maken hier op eene uitzondering, zoo
dat dezelve door oxijdatie verdonkeren: neem
Hechts' ten voorbeeld den bruinfteen ( oxyde de
manganéze) welke een groot gedeelte van
zijn gewigt aan zuurftof bevat, en zijne zwarte
kleur verliest, wanneer de zuurftof, het zij
door middel van verhoogde temperatuur, of
door bijvoeging van zwavel- of andere zuren,
verminderd o f weggenomen wordt.
Dat de koolftof, in het Malpighiaanfche
flijm nedergezet, oorzaak wordt der zwarte
kleur is niet onwaarfchijnelijk; en wanneer de
theorie van den Heer blumenbach doorgaat,
dat namelijk het waterftofgaz, eene der beftanddeededen
van de uitwaasfemingsdatnp, door de
hoogere temperatuur der luchtftreek, zich met
de zuurftof van den dampkring vereenigende,
water ( zw e e t ) vormt, terwijl bet koolftofgaz,
het andere beftanddeel, losgemaakt wordende,
onder de opperhuid liggen blijft ( O , 200 &
dit een bewijs te meer, dat de zwarte kleur
moet aangemerkt worden, als een gevolg der
verhoogde temperatuur.
§
Dat de algemeene verfpreiding uit Azië of
uit eenig ander werelddeel niet kan aangenomen
worden, wegens beletfelen, uit de gefield-
heid der aarde zelve voortvloeiende, wordt
door den Heer doornik ('t) aangevoerd, ter
bevestiging van zijn ftelfel, en bijzonder ter wederlegging
van het gevoelen van zim mer -
man ( 3 ) , omtrent de wijze, hoe de verfpreiding
des menfchen uit Azië zou kunnen verklaard
worden, zimmerman zelf geeft dezen
door hem voorgeftelden weg niet hooger op
dan
( i) DOORNIK bl. 72;
(ƒ}• Bl. 56 en vervolgens.
(3) Geogr. Gefch. I d, bl. 114.