gen, te wijzigen naar dert aard van zijn be-
Haan ( — Welke waren nu deze oorzaken?
Naar het gene vervolgens gezegd wordt ( O ?
vergeleken met de aldaar aangehaalde plaats
uit schelver , werd de eerde aanleiding gegeven
door verplaatfing , door verandering
van klimaat: „ D a a r , waar de mensch
zich het eerst tot de menschheid verhief, daar
kon het klimaat van het natuurwezen niet
zijn: want de natuur ftreeft naar het behoud
van het inftinkt, de kunst naar deszelfs vernietiging
( p '): Daar waar de natuur den mensch
als diermensch nederzette, daar moest hij dier-
mensch blijven: De natuur immers blijft zich
zelve gelijk enz. (# ) .” Maar welke oorzaak
bewerkte dan deze plaatsverandering? was het
de werking van den aanleg tot menschheid?
doch deze fluimerde volkomen : „ Uit zich
zelven immers kon de mensch zijnen dier - kring
niet verwijden (V) . ” Waarom verliet hij dan
den
( b ) doornik, bl. 50 , 52.
O ) bl. 52.
('j>) DOORNIK, bl. 53. noot I. SCHEL VER § 4.
( ? ) bl. 5 2 , 174.
(r) bl. 53.
den geboortegrond, welken hij zoo lang bewoond,
zijn’ dierlijken kring, dien hij „ v a n
geflacht tot gedacht doorloopen had (w) ? ”
De Heer schelver fielt, als „ eene daar
toe noodzakelijke voorwaarde , eene betrekking
, waarin het inftinkt gedeeltelijk niet
kon bevredigd worden, en een trap van bewerktuiging,
gefchikt naar de zelfwerkende bevrediging
van dat inftinkt (eins der felbstthdti•
gen Befriedigung desfelben angemesfene fluffe
der Q r g a n i f a t i o n Eene verklaring, welke
ik , als voor; mij niet geheel verftaanbaar, anderen
ter leering moet overlaten. ,, Wat n u ,
dus vervolgt de Schrijver, deze voorwaarde
mag daargefteld hebben: toenemende bevolking,
o f omwentelingen der aarde, of ~ ? dit
laat ik hier onbeflist ( x ) . ”
In het natuurkundige is het ons Hechts zeldzaam
vergund, om van de uitwerking tot de
oorzaak opteklimmen; doch eene redenering
a priori laat meerdere ruimte to e , en zo u ,
door het bijvoegen van ééne ftelling, eene
grootere volledigheid verkregen hebben. Het
zou ten minfte van belang zijn , de volgende
vraag beantwoord te z ien : de eerfte
ft 00c
( v ) DOORNIK, bl. 52. (ar) § 10.
E