94 OORSPRONKELIJKE STAM VAN
wel eens uitgewischt wordt ( i o ) ; en dat zij*
bij den mensch, ( indien zij namelijk beftendig
in de vrucht aanwezig z i jn ) , misfchien tot hetzelfde
oogmerk kunnen dienen, als bij voorfe.
de eindltukken (epiphyfes) der lange beenderen
en de voorhoofdsnaad j tot den groei
namelijk, en in dit geval wel tot den allereer-
ften groei: o f, het gene ik voor waarfchijne-
lijker houde, dat met dezen naad niets anders
bedoeld wordt, dan het behoud der analogie
o f éénheid van vorm, welke, in vele andere
opzigten, het menfchelijk ligchaam, zelfs met
dat der meest afwijkende gewervelde dieren,
gemeen heeft ( i ) . Ook behoort de voortduring
( i o ) De naden der hoofd- en gelaatsbeenderen zijn, bij
de apen in het gemeen, weinig geflingerd, en groeijen
ook dikwijls te zamen. In het hoofd bij voorbeeld van
eene S. finica, in het welk Hechts weinige naden zigt-
baar zijn, is ook de vereeniging der tusfchenkaakbeen-
deren niet zeer duidelijk: dit behoort nogtans onder de
toevalligheden, welke in'het wezen der zaak geene verandering
maken; even weinig, als de minder zeldzame
overgang van deze beide beenderen tot één ftuk;
( i ) Gelijk de voorfte iedematen o f vinnen der walviscfi-
aardige dieren ( cetacea ) ; in welke het geheele zamenfte!
van armbeenderen, als mede die der voor - en achterband
(carpus et metacarpm) , en van de beentjes der vingeren gevon
HET MENSCHELIJK GESLACHT. 95
ring van dezen vlakken naad tot de zeldzame
gevallen t immers tegen de twee hoofden,
waarin josephi zegt dezelve duidelijk te kun-*
nen aan wijzen ( 2) , kan men honderd andere
itellen, waar zij ontbreekt; en indien ooit de
meerderheid ten regel ftrekken kan, zoo is dezelve
in geen geval van eene meer volftrekte
toepasfing, dan in het vastftellen van de wetten
der natuur.
Bij den aap zijn de hoek- o f üagtanden langer
dan de overige, en van de voortanden verwijderd,
( fig. 6 .> De benedenkaak lo o p t, gelijk
bij andere dieren,aan de kin, rugwaards; en
de voortanden liaan, in de beide kaken, niet
minder naar den horizont gerigt, dan bij eenig
ander dier; gelijk ook de geheele bovenkaak
en neus, van de perpendiculair liggende vlakte
der oogholten, zeer Homp, en in fommige,
bij voorbeeld de S. finica en fabs^a (fig. 6 en
i o ) , zich bijna regthoekig voorwaards uitllrekt.
vonden worden; offehoon deze deelen, tot eene afzonderlijke
beweging, geheel geen nut fchijnen te hebben^
(2) Anatomie der Sdugethiere; G'óttingen, 1787, fyo
1. d. bl. 197 en volg.