sALLUSTius begint zijne gefchiedenis, met
het verfchil tusfchen den mensch en de naar
de aarde gebogene dieren ( i ) . Bekend is het
os homini fublime dedit van ovidius, en de
overeenkomst van zijne fchepping met de be-
fchrijving van mozes (j*). virgiLius doet de
fchim van zijnen Anchizes, bij het verhaal van
de eerfte wording der dingen, onderfcheid maken
tusfchen mensch en dieren ( 3 ) . Bij
aristoteleS, den grootften natuurkenner der
oudheid, kruipt de mensch, alleen in zijne individuele
kindschheid, op vier voêten (4 ) ;
terwijl de afbeelding van het eerfte menfchen-
geflacht door horatius , als een ftom en leelijk
gedierte uit de aarde voortgefproten ( 5 ) , even
geet
erectos conftituit: DeNatura Deorum, Lib. 2. Art. 56.
O ) Omnes homines, qui fefe ftudent prastare caete-
ris animalibus, fumma ope niti decet, ne vitam filentio
tranfeant, veluti pecora, quae natura prona atque ventri
obedientia finxit. In Bello Catilinario.
(2 ) Metamorph. Lib. 1.
(3 ) Inde hominum pecudumque genus, vitajque volantum,
et quae marmoreo fert monftra fub aequore pontus.
Aeneid. Lib. 6 , vs. 728.
(4 ) Hist. Animaliüm, Lib. 2 , Cap. 1.
( 5) Quum prorepferunt primis animalia terris,
mutum et turpe pecus.
Sermonum. Lib. 1 , Sat. 3 , vs. pp.
gelijk de voorafgaande verzen, te zeer poëtisch
is , om letterlijk opgenomen te worden.
Onder de Wijsgeren van lateren tijd is er
naauwelijks een, wiens gevoelen wegens den
eerften ftaat des menfchen, meer bijval gevonden
heeft, dan dat van den beroemden en, in
meer dan één opzigt, roemwaardigen j. j»
rousseau. Om de Gefchiedenis der Schepping
zich geenszins bekommerende, ziet hij,
op natuurkundige en wijsgerige gronden, in
den natuurlijken mensch een dier, minder fterk
dan fommige, min vlug dan andere, maar over
het geheel genomen het gelukkigst bewerktuigd
van alle ( 6 ) ; hij wederlegt nogtans, door ontleedkundige
bewijzen, ’smenfchen viervoetige
geftalte (7 ) .
§ 19-
(6 ) Discours fur Porigine et les fomlemens de Pinégalité
parmi les hommes; torn. 2 , p. 6 , des oeuvres. Amfl. 1769.
(7 ) Aldaar, not. 3 , p. 103 en vervolg. Meermalen heb
ik gevonden, dat men rousseau voorftelt, als des menfchen
oorfpronkelijk viervoetigen gang bewerende: onder
meer andere, die ik mij thans niet herinner, zegt
ziMMERMAN (Geogr. Gefch. I d. bl. 1 1 7 ) : „ monboddo und
rousseau würdigen den menfchen bis zu dem Ourang
herab.” Ook nog zeer onlangs curt sprengel , (Inflitut.
Phijfiol. Amfiel. 1809. 8vo. torn. 1 § 9 6 .) : „falfisfimus
Rousfeauviani ingenii lufus, homines naturaliter quadru-
D pe