voortanden der bovenkaak liaan meer horizontaal
dan bij eenigen mensch; ook zijn de flag-
tanden altijd langer dan de overige.
§ 4 3 -
Uit dit alles, vereenigd met de onderfchei-
dene waarnemingen op levende Orangs (7)»
mogen wij befluiten:
1. Dat dit dier, gelijk de apen in het
gemeen, de grootfle gefchiktheid heeft om
boomen te beklimmen, o f bosfchen te bewonen.
2. Dat hij, het zij door zijne bovenfte of
door de benedenlle ledematen onderlleund, vrij
gemakkelijk in eene menfchelijke houding kan
zitten.
3. Dat hij op vier handen gaat, waar bij
echter zijn ligchaam, door de lengte der bovenfte
ledematen, niet horizontaal gelegen is ,
maar in eene diagonale rigting, tusfchen den
horizon en de perpendiculair lijn; even gelijk
de Gibbon, om dezelfde redenen, geheel op-
waards gerigt is.
4. Dat de lengte van zijne beneden - handen
of
(j ) a. vosmaer, camper en oskamp, t. a. plaatfen.
h e t MENSCHELIJK GESLACHT. 120
o f voeten, de mindere hoogte van de rug- en
lenden wervelen, de meerdere breedte der borst
en de plaatfing van het achterhoofds gat hem
toelaten om zich,' mede door behulp van zijne
lange armen, voor een’ korten tijd op de
achterfte ledematen in evenwigt te houden, en
met eene geringe onderfteuning vrij gemakkelijk
te Haan: waarom de Orang, ten opzigte
van zijne houding en beweging, gezegd kan
worden het midden te houden tusfchen den
mensch en de viervoetige dieren.
5. Nogtans komt hij geheel en al met de
apen en viervoetige dieren overeen, in het onvermogen
van op den rug te kunnen liggen,
welke houding het voorregt is alleen van den
mensch {8 } .
§ 4 4 -
Van het Spiergeftd, welks naauwkeurige be-
fchouwing voor dit onderwerp van zeer veel
belang zou zijn, hebben w ij, zoo ver mij bekend
is , nergens eene befchrijving, ten zij alleen
van den Pongo door t y son ; welke ik
dus,
(8 ) camper, hl. 89. Mullum aniöial, homine excep-
to , refupinum cubare confuevit. aristot. Probl. vol. a
/eet. 10, § 18.
t