Uit dé naauwkeurige teekening van den grond-
flag vaneen Negerhoofd ( fig. 8 ) , vergeleken
met dien van den Europeaan (fig. 7 ) en de
apen (fig. 4* S en 9 0 » heeft de lijn a d') de
volgende evenredigheden:
ïn het hoofd van
— 70 + cd 37 = 107.
= 59+ c d 39— 98.
= 54 + c d 2 2 = 7 6.
= 46 + cd 2 4 = 70.
— 53 <58.
den Neger fig. 8, is ab 15 + bc 55
Europeaan ^ .7 , - a b 6 + b c53
Simia fatyrus fig.5 , - ab 23 -j- bc 31
S. fatyrus ^ g.4,-ab i 9 + bc27
S. Sinica fig’9 ,- a b 2o + bc33
Men höude echter fleeds hierbij in het oog
het aanmerkelijk individueel verfchil, het gene
ook bij Negers, en misfchien meer dan bij ons
plaats heeft (10 } .
Het is dus niet de werking der nekfpieren,
maar de eigene zwaarte, die het hoofd achterover
werpt: dezelfde oorzaak , welke het hoofd
van den Orang voorwaarts neigen doet, en als
tusfchen de fchouderen plaatst: hetzelfde dat de
Heer c a m p e r , om gelijke redenen bij den Kal-
muk aanmerkt, en welken hij in dit opzigt
het tegendeel van den Neger noemt ( 1 ) .
§ 5° '
( lo ) SOMMERING, § II. BI.UMENBACH, CollectiOMS Jute
craniorum diverfurutn gentium dec&s I , GottingiS 1790»
p. 21. et dec. 2. p. 13*
(1]) Verfch. der wezenstr. I deel, 6 hoofdft. § 3.
§ 5 0 *
De overige aanmerkingen omtrent het Negerhoofd
betreffen de zinswerktuigen, de kaken
en daar nevens liggende beendereh. Volgens
de waarnemingen van den Heer s o m m e r i n g ,
zijn de oogholten, de beenige gehoorweg en
de opening van den neus, zoo wel voor als
achter, wijder ( 2 ) ; het gene overeenkomt met
de uitbreiding en volmaaktheid van de reuk-
beenderen, die der zintuigen in het gemeen en
de grootere zenuwen; al het welk aan de on-
befchaafde volken eigen is. Behalve de meerdere
fterkte en breedte van de onderkaak, kan
men, met betrekking tot dit been, in den Neger,
ten minste in het hoofd het welk mij ter
vergelijking dient, opmerken: dat de kuil der
kaakgeledingjin het flaapbeen (cavitas glenoidea)
(fig. 8 tot den daar voor liggenden knobbel
( tuberculum articulare i ) , eenen zach-
teren overgang h e e ft: zoo dat de achterfle
rand van dezen knobbel, bij den Europeaan
(fig . 7 ) regthoekig, bij den Neger fchuins
voorwaarts van de gewrichtsholte afdaalt. Ook
de knobbel zelf is op zijne vlakte uitgehold,
en
(2 ) 5 18 en a i tot 25.