§ 54*
Omtrent het door den Heer doornik aangevoerde
verfchil in de overige deelen van het
fkelec des Negers, merk ik aan, dat de ruimere
borst (/) zich zeer wel verklaren laat uit
eene met de natuur meer overeenkomstige levenswijze;
dat de fchouderen (m) , volgens
sommering £ 3), niet breeder zijn dan bij ons,
en dat de nadering van de 8fte rib tot het
borstbeen ('n) niet van genoegzaam belang is,
om tot vergelijking met den Orang te dienen.
Met betrekking tot de kolom der wervelen,
is mij niet bekend, dat derzelver S vormige
kromming tusfchen den Neger en Europeaan
verfchilt. Dit moest echter bewezen worden,
alvorens men gevolgen daaruit afleidt, o f de
redenen opgeeft waarom de ruggraad die gedaante
niet hebben kan (p) .
In het bekkeft van den Neger komt de dwarfche
Uit nl!e deze waarnemingen blijkt nu, mijns bedunkens,
vrij klaar, hoe groot het vermogen is van hec
oorfpronkelijk vaderland en luchtftreek, van nationale,
en misfehien zelfs individuele leefwijze en befchaving,
op de vorming der beenderen van den fchedel.
(/) bl. 190. (m) Aldaar. (3) § 37. (») dqor,-
jj’K, bl. 190. (0) doornik , bl. 190 en volg.
fche of groote middellijn van den ingang, in
grootte, nader bij aan de kleine of regte van
voren naar achteren Deze opening van het
bekken is dus minder hartvormig, en meer tot
den cirkel naderende. De Heer camper nog-
tan& heeft het bekken van eene Negerin, zoo
wel als het hoofd van haar kind in alle de
middellijnen gelijk gevonden aan dat der Euro-
pifche vrouwen (4).
De grootte der onderfcheidene middellijnen
in het bekken van de vrouw is gefchikt naar
de behoefte, den doorgang namelijk van het
hoofd eens kinds van bepaalde grootte en gedaante;
in welk geval de grootfte middellijn
van het hoofd in de grootfte middellijn van
het bekken behoort te liggen. Dit nu op de
Negers toegepast komt juist overeen, dewijl de
grootfte diameter van het hoofd, en in het bijzonder
de benedenzijde van het achterhoofd,
bij de kinderen dezer natie aanmerkelijk kleiner
is.
Verder fchijnt de mindere omtrek van het
uit-
(p ) bl. 191.
(43 In eenen brief aan den Heer blumenbach: zie
zijne Gefchichte und Befchreibung der Knöchen des
memchlichen Körpers, Gótttngen, 1807, 8vo. § 276,
not. (ƒ ) .
K 5