heid der gematigde luchtftreken aan C O ” ’ Ook
de Chimborazo voedt nog planten, op eene
hoogte van meer dan 4000 mètres, bijna driemaal
hooger dan de top van den Vefuvius £2),
Doch daar de mensch bijna op de geheele
aarde zijne woonplaats vindt, zoo kan de
vruchtbaarheid alleen van deze o f gene gewesten,
voor de bepaling van zijn oorfpronkelijk
Vaderland, van geen genoegzaam belang zijn,
om ons daar mede langer bezig te houden.
§ 4
Onderfcheidene omftandigheden kunnen hebben
zaamgeloopen, om de verfpreiding der
menfchen over de geheele aarde te bevorderen.
Dat de toenemende bevolking eene dezer oorzaken
geweest zij; dat deze in het bijzonder
eene fnelle uitwerking hebben moest, op volkeren,
wier rijkdom in vee beftond, voor welks
beftaan derhalve elk huisgezin eene uitgebrei-
- de
( 1 ) Reize van humboldt en bonpland; Haarl. 1808.
i deel, bl. 4, 5.
(2) Aldaar bl. 70 \ en de daar bij behoorende plantkundige
teekening.
de ftreek gronds, zoo wel tot dagelijkfche
weide als tot afwisfeling, benevens de nabijheid
van waterputten o f ftroomen noodig had,
zal wel geene tegenfpraak ontmoeten. „ Men
beweert, zegt sch e e v e r , dat de toenemende bevolking
den mensch uit Azië verfpreid heeft.
Doch hij is,en met hetp d o o r n ik , van oordeel,
dat dit bewijs meer gelden zou omtrent Afrika,
Vaders van 100 en 200 kinderen worden volgens
, bossmann , ( Algem. Historie der Reizen,
4 Band) en, volgens sm ith , in Guinea gevonden,
Naar sprengels berekening, worden jaarlijks
100,000 flaven uitgevoerd, waarbij z im -
merm an reden vindt om zich te verwonderen,
dat Afrika, bij dit verlies gedurende 200 ja-
ren, nog niet uitgeftorven is ” (? ') .
Dit laatfte nu behoeft, bij eene fterke bevolking
, nog geen noodzakelijk gevolg te zijn;
maar indien deze flavenrekening juist is, zoo
leert ons toch het gezond verftand, zelfs zonder
het getuigenis van romer ( 3 ) , o f van iemand
anders noodig te hebben, dat de westelijke
kusten van Afrika, en de binnenlanden,
in
( ? ) SCHELVER § 3. DOORNIK bl. 5$.
( 3 ) zimmerman, Gcogr. Gefchichte des Menfchen enz.
faip'Jg 1778. 8j’0. 3 D. bl. 124,