den grondflag van het menfchen- en apenhoofd,
aangeduid door ( a d fig. 7 en <?}>
vergelijkt met de daar mede overeenkomende
verdeeling , in de twee (§38 no. 4 not. 4) befchre-
vene verfcheidenheden van den S. fatyrus (a d fig.
4 en 5), zoo vindt men de volgende evenredigheid:
Bij den Sineefchen Jocko Jockp
mensch fig. 7. aap fig. 9. fig- 4. fig '5»
a b 6 . . 20 . • • 23
b c 5 3 . • 33 • . 2 7 • 3 1
c d 3 9 . • 1 5 • . 24 . 22
9 8 68 ' 7° 76 ( 3)*
In den Orang fig. 4 , ligt derhalve het achter-
hoofds gat c~)7 met betrekking tot de lengte
van
(3 ) Zeer verfchillend, en bij geene der bovenftaande
apen te vergelijken, is deze evenredigheid in het hoofd
van den aap van van wurmb , gemeten naar een pleister
afgietfel, het welk ik van den Hoogleeraar brugmans
ten gefchenk ontvangen heb. Zijnde namelijk in dit
hoofd a b — 126, b c 83, c d 43, het geheel 252. De
lijn ab valt Hechts een weinig vóór het midden der procesfus
pterijgoidei. De aanmerkelijke lengte van deze lijn, welke
met die van den Leeuw overeenkomt, en de horizontale
ligging der kaakbeenderen, geven aan dezen verfchrikke-
lijken aap, eenigermate het voorkomen van een verfdieu-
rend dier.
van den fchedel b i ) , Hechts weinig achter
het midden; in den anderen vrij meer achterwaarts
(4 ) ; doch het vooruicfteeken der kaak
a b') i s , in evenredigheid tot deze holte,
bij beiden aanmerkelijk grooter dan in het
menfchelijk hoofd, en dus meer dierlijk.
De oogen liggen, vooral in fig. 5 , dicht
bij elkander. De neus is zeer plat. Omtrent
het binnenfte van den fchedel vond ik geene
openbare berigten , dan alleen bij tyson :
welke zegt, dat in zijn’ aap, de bovenplaat
van het reukbeen (os ethmoideunfi) en deszelfs
in den fchedel uitfteekende kam (crista galli)
niet gelijk zijn aan die van andere apen (5 ).
Ook in het geraamte bij den Hoogleeraar
BRUGMANS, is dit been, even als bij de andere
apen, diep tusfchen de gewelfde oogdek-
fels van het voorhoofdsbeen ingezonken.
Wegens het aanwezen van het tusfchenkaak-
been in deze, gelijk in alle andere zoogdieren,
is geene de minste bedenking (6). De
v o e r e
n Zie ook sommering, ueber die körperliche Fer-
fchiedenheit des Negers von Europäer, Frankf. & Mainz
1785, 80. § 51.
( 5) PaS• 93 ho. 28.
(6) Men zie ook camper, hl 75.