devermogen, alleen door oefening en ondervinding
verder te volmaken.
Het oorfpronkelijk menfchengeflacht , geplaatst
in eene der fchoonfte en vruchtbaarile
ftreken der aarde, waarfchijnelijk in het westelijk
gedeelte van A z ië , verfpreidde zich, in
deszelfs talrijke nakomelingfchap, naar alle
kanten, ter bevolking van den aardbodem.
Onder hen heerschte het ligchamelijk en zedelijk
kwaad, als gevolgen van het verlies der
onfchuld. D e , door onderfcheidene oorzaken,
wijd en zijd verftrooide ftammen verlieten,
met den vaderlijken grond, tevens den voorouderlijken
godsdienst en zeden; de aanvankelijk
zich befchavende taal werd tot in het
oneindige verbasterd; bij vele ftammen, nu
reeds volken geworden, en al weder in onderdeden
gefplitst, ging het overblijffel van
konst en wetenfchap, van befchaving en zedelijkheid
verloren; de ftem der natuur zelfs
werd gefmoord; vadzige luiheid en onmatige
arbeid, gebrek en weelde, hitte en koude,
voedfel en leefwijze oefenden derzelver invloed
op de ligchamelijke gedaante, grootte
en kleur, zoo wel als op de vermogens van
den geest, en waren zoo vele oorzaken der
ontelbare verfcheidenheden, welke bij de menignigte
van onbefchaafde volken worden waargenomen.
Dit konde echter niet algemeen zijn: eene
vruchtbare en gematigde landftreek, zoo gunstig
voor de beoefening der wetenschappen en
kunsten, moest, bij fommige natiën, den teruggang
der befchaving verhinderen. Verfchil-
lende omftandigheden konden daar toe medewerken;
onder welke vooral in aanmerking
komt de aanvoering en het voorbeeld van wijze
Opperhoofden en Wetgevers, gelijk de fabelleer
of de gefchiedenis van herme s , am-
PHION , ORPHEUS , CONFUCIUS , MANKO - KAPAK
en numa poMPiLiüs genoegzaam aanwijzen.
§ 3 *
Eene dergelijke verklaring van ’s menfchen
oorfpronk en lotgevallen is fteeds gehouden
voor zoo fchoon en eenvoudig, dat zij alle
onze zedelijke wenfchen bevredigen kan; ja
wij zouden over dit luistervol denkbeeld verwonderd
ftaan, indien het eene uitvinding ware
van het menfchelijk vernuft. Doch nu hetzelve
, als Gefchiedenis, gevonden wordt in
een, door deszelfs hooge oudheid, eerwaardig
boek; aan hetwelk daarenboven, door de na-
A 3 ko