Dat de Heer b l u m e n b a c h (4 ) deze eigen-
fchap alleen aan het menfchelijk gedacht toe*
fchrijft, is weder een bewijs voor de weinige
zekerheid van onze kennis, omtrent de huishouding
der wilde, en onder een vreemd klimaat
wonende dieren. De veranderde luchts-
gefteldheid en de gevangenis, welke beide op
de gezondheid van den aap eenen aanmerkelijk
nadeeligen invloed hebben, kunnen zeer wel
oorzaak zijn van het achterblijven dezer ontlasting,
zoo wel als van de, door dezen Natuurkundigen
aangehaalde ongeregelde bloed-
flortingen; en dit laatfie pleit, mijns oordeels,
meer voor dan tegen de waarneming der Fran-
fche Geleerden.
Zou de mensch, even als de dieren, van
natuur een’ bepaalden tijd ter voortteling hebben
, gelijk het den* Heer doornik toefchijnt (2) ?
Bij geene natie wordt dit, voor zoo vér ik
weet, door de ondervinding bevestigd. De
aangehaalde waarnemingen, wegens het groo-
ter getal geborenen in den winter, bewijzen
niet dat de lente, in den Haat der natuur,
bij uitfluiting ter voortteling gefchikt
zij v
(4 ) De gen. hum. var. nativ, pag. 50 en 51.
(2 ) BI. 171» not. 1.
Zij; maar teekenen alleen het groot en bijzonder
vermogen van dit faizoen op de ontwikkeling
en opwekking van deze, zoo wel als
van de algemeene natuurkrachten; waarin, gelijk
den Natuurkundigen en voöral den Artfen bekend
is, geen der andere jaargetijden haar evenaart.
De aap fchijnt mede in zijnen voorttelingstijd onbepaald
te zijn: het welk ik oordeel in verband
te Haan met de, aan dit dierengeflacht boven
andere gewone, opgeregte houding; die door
eigene zwaarte het bloed meer naar de baar-
moeder voert, en 'den teruggang door de aderen
belemmert; offchoon de oorzaak van het
periodifche in deze, gelijk in zoo vele andere
natuurwerkingen, voor ons verborgen blijft.
Deze plaatfelijke volbloedigheid is noodzakelijk
voor de bevruchting; welke bij de overige
dieren alleen plaats heeft, wanneer op gezette
tijden, de vereischte toevloed der vochten,
door andere middelen, bewerkt wordt.
Uit dezelfde oorzaak laat zich, ook bij het
mannelijk geflacht, de beHendigheid van het
voorttelingsvermogen verklaren; als mede het
gevaar der castratie bij menfchen (5 ): welke
kunst-«
(5 ) Zie e. l. w. nebel ; in j. b. von siebold’s C/h-
ron, Nürnberg und Sulzbach 1805, ‘èvo. 1 b. 1 ft. bl. i f .