
flijm j ’t geen volgens de verkeerde befchryving
van den eerften ontdekker bet Netvlies van Malpig-
hius genoemd wordt, en als ’t ware een kleverig
verbinding« - middel uitmaakt, waar door de bui-
tenfte laag der' bekleedfelen, naamelijk de Opperhuid
, welke de oppervlakte des Lighaams overdekt,
half doorfchynende , en in den gebooren
Mensch zeer na aan de Dampkringslucht blootge-
iteid is , met" de dikke huid vereenigd wordt.
Het Netvlies en de Opperhuid, welke van
een allereenvoudigst maakfel i s , en geheel van
zenuwen en vaten ontbloot, verfchillen zeer veel
van den*aart der dikke huid, doch komen onderling
in meer dan een opzicht over een, zoo
dat het allerwaarfchijnlijkst fchijnt, dat deeze
eendaantige deelen gelijkaartig zijn, ja dat de
Opperhuid van het daar onderliggend Netvlies haaien
oorfprong neemt.
Beide deeze aaheengrenzende kagen maa*
ken ook de zitplaats der kleur van de bekleedfelen
Bit, en wel zoo , , dat zejn blanke Menfchen ,
wanneer ze ongekleurd zijn , de nacuurlyke ligt-
roode witheid ‘laaten doorfehynen ; doch dat in
zwarten of anders gekleurden de voornaame huid-
verwe aan het Netvlies van Malpighius zich hecht,
maar de Opperhuid f- fchoon bleeker, echter ten
dmdêlijkften in die kleur deelt, en hoe zwarter
het Netvlies is, hetzelve ook des te dikker is en
meer en meer de gedaante van een eigenaartig
vliet
vlies fchijnt na by te koomen , doch integendeel
hoe doorfchynender, ook des te tederder, cfi
niet dan een vloeybaar flijm vertoont.
§• 43*
Verfchtidenheden der, Natitmale kleur.
Schoon, de Natuur op ontelbaare wyzen ( x )
fchijnt' te fpeelen, ten opzichte van de Huidkleur
der Menfchen , tusfchen de fneeuwwitte
blankheid van een Europeaansch Meisje , en d©
koolzwartheid van eene Senegambifche .Aethiojjin»
en geene dier wyzen of aan alle menfchen van de
zelfde Natie gemeen; of aan eenige Natie zoo
eigen
” ( * ) Het geen over ’t algemeen in de beoeffening der
Natuurlyke hiftorie groote moeylijkheden baart, naame-
lük de onbepaalde en dikwylen willekeurige zin, waar ia
óè meeste Schryvers zich van de naamen der kleuren bedienen'
, is niy ook inzonderheid in het menschkundig
onderzoek, waar over wy thans handelen , zeer lastig getallen.
Om dan niet van dezelfde 'fout befchuldigd fe
worden, moet ik hier aanmerkea, dat ik geenszins alle
die naamen , welke ik by elk der vijf bovengemelde hoofdkleuren
/gevoegd heb, voor waare eensbetekenende woorden
houde, by voorb. de Engelsche naameny^w ^n e/i-
ve tin ge ëüz., maar dat ik alleenlijk heb willen aanduiden^,
dat die woorden dóór verfchillende dasflfche Schryvers gebruikt
zijn om de nationaal« kleur van een cn he: 'zelfde
tolk te befchryvea.