
Dg Mensch is een tweehandig Dier. 18.
De Aapen integendeel, en andere dier-
gelyke Dieren, zijn vierhandig, 19.
P , Eigenfehappen dér menfchelyke tanden. 22,
Nog eenige andere dingen, welke den mensch,
wat deszelfs uitwendig maakfel betreft,
1 eigen fphynen, gelijk een onbehaird lig*
haam enz. 23.
JI. Merkwaardige eigenfchappen van het
t menfchel i jk lighaam ten op'zichte van
deszel fs inwendig maakfel, 26.
Inwendige deelen welke den mensch ont*
breeken. 27.
Het Vleefchigvlies. aïd. ■
Het Slagaderlijk wondernet, ald.
De Schortfpier van het Oog. 28.
Het Pisvlies, ald.
Het Al vlees van Afellius. ald.
p e Verëenigingsbuizen tüsfchen de Lever
en Galblaas, ald. ■
Het lighaam van Highmore. ald.
Het Wenkvlies. ald.
De Schortband van den Hals. .öW,..
Het Tusfchenkaaksbeen. 29,
B. OnderfcheidtusFchen eenige inwendige deelen
van den Mensch §n dié van andere
Zoogdieren. 36.
Betrekking dor Harsfenen tot de Zenuwen.
37.
'B t A D w ¥ z É
Het Pïjnappelkliertje. 38.
Ligging van het Hart. ald.
By zonderheden van het menfchelijk Darm-
canaal. 39*
En der vrouwelyke Teeldeelen. ald.
Het Navelblaasje der ongebooren vrucht.
40.
III. Eigenfehappen van den Mensch ten
opzichte der werking van het dierl i jk
huishouden, ald.
Tederheid van het Celachtig Weeffel.
^ ald.
Waar door de mensch aan alle lüchtftree-
ken kan gewennen. 42.
Lahgfadme wasdom van den mensch. ald»
Laate grenspaabdes menfchelyken levens.
43*' ' .
De mensch is des ogtends langer dan des
avonds, ald.
* Geen byzondér ja'argetyde is by den
mensch tot de voorteeling beftemd. 44*
Het voorrecht der zaadontlastingen by
nacht. ald.
De Maandftonden. ald.
IV. Dingen welke den mensch eigen zijn,
ten opzicht e van zyne Ziels v e rn o e gen
s. 46.
Het
ÜSI