
S4
Doch een derde voorbeeld van dezelfde Meör-
fcat Is fny bekend , $ geen ik %e danken heb aan
'tnynen hooggeachten Vriend Schacht 5 verdien*
ftelïjk Hoogleeraar te Harderwyck, welk Dier ins-
gelijks dat been* ontbreekt.
De Heer Hol me , beroemd Geneesheer té
te Manchester, heeft my nog een vierde voorbeeld
bekend gemaakt van het geraamte van eene
Cercöpithecus Morta, ’ t welk geen fpoor laat zieü
tan tiet jusfchenkaaksbeen*
2oo dat het allezins der moeite waardig lchijntj
in andere voorwerpen uit dgt Diergeflacht verder
onderzoek te doen , naar het al of niet aanwezig
zijn van het ï ’usichenkaaksbeen, '
In het vreeslyke geraamte Van den Waarlijk
ontzaglijk grooten menschgelykenden Aap van het
Eiland Borne© , ’t geen ik in het Natuur - Kabinet
van den Prins van Orange, in den Haag, naauw-
keurig en by herhaalde reizen onderzocht heb >
heb ik niet het minffce of geringfte blijk van die
fiaaden gezien ; maar dat deeze Aap al oud geweest
is j leert zoo wel de geheele geftalte van het geraamte
j als ook inzonderheid de famengroeijing
der meeste Bekkeneels naaden (c)»
l*u-.
Doch
CO Het verwondert my-, dat Camper van een tegen
Doch anders is het gefield met het Bekkeneel
tan een jónger diergelijk menschgelykend Dier f
van welks geraamte ik de overblijffels te Londen
in het Britsch Mufeum ontdekt heb, waar aan
nog een oud briefje hing * ’t welk inhïeïd J dat
het de beenderen waren van eenen Orang Utang,
welke Capitein A p r ice van het Eiland Sömatra
had medegebracht, want in dat Bekkeneel was
er geene fchaduw te vinden der naaden van het
Tusfchenkaaksbeen , fchoon alle de andere zeer
duidelijk zichtbaar waren.
Maar daar en boven heeft Ed. T y f o ö , de-
zélve ook niet gevonden in zynen Angolafchen
Orang Utang , en in de Plaat van D au benton ,
verbeeldende het: Bekkeneel van een diergelijk
Dier uit dezelfde plaats * vindt men dezelve even
»in afgebeeld.
Hoe het ondertusfclïen z y , dit is óngetwij-f-
feld waar , dat men het insgelijks tot de onder-
feheidende kentekenen van den Mensch brengen
kan , dat de Bekkeneelen der gemelde Aapen ,
zoo wel als de overige Zoogdieren dè Kaakbeenderen
genpverfiaand gevoelen heeft kpnnen zijn , daar hy bef*
weert, dat dit geraamte Van eenen nog niet zeer oude«
jnenschgelykenden Aap geweest is. —- Men zie zyn®
ïüéurgefclüehk des Orang Utang, bf. 546*