
5. Het bekkeneel tamelijk fmal;
Het voorhoofd een weinig bol ,*
De wangbeenderen niet uitpuilend ;
De bovenkaak een weinig vooruitfteekend ;
De opperhoofdsbeenderen ter zyden uitpuilend.
' Alle die eigenfchappen vindt men by den Ma«
leïtfchen Stam door de geheele Zuidzee*
Zie een voorbeeld op PI. II. fig. 4* naamelijk
le t bekkeneel van een’ Otaheit.
( — * Verg. §. 56. No. 5. — >
En waarlijk dit nationaal formaat der bekke-
ueelen is ©ver ’ t algemeen zoo beftendig, dat men
hetzelve reeds kan bemerken in de hoofden van
zeer jonge kindertjens. Want dus bezit ik by
Voorb. het bekkeneël van een Buraetisch kind (0),
het welk het Mongoliseh kenteken ten duidelijk-
ften draagt; en nog een ander van een* eerstge-
booren Neger (^ ) » het geen de Aethiopifche
form doet zien.
(e) Üecas tertia tal». 29.]
*(p) Ibid. tab. 30.
v in WIT MENSCHELTJK G E S L A CH T . 185
§. $3.
Öorzaaken yan de nationaals verfeheidsnhtïd,
der bekkeneelen*
De beenderen zijn Onder alle dé eendaantigê
deelen - des Menithelykën Lighaams die geènèf
wel, wélke de vastfte en beftendigfte zijn9 daar
dezelve aan alle de overige vaste deelen als grobd»
Hagen en fteunpunten gegeven , en in dezelve ge*
vestigd zijn.
Dóch dat ze des niet te min véei meèr dan
de zachte lighaams deelen aan geduurige verande*
ringen onderhevig zijn, leeren niet alleen do
mcnschnatuurkundige proeven, maar ook de ziektekundige
verfchijnfelen ten duidelijkften.
Onophoudelijk , fchoón ongevoelig , worden
de grondftoffen der beenderen week, en opgé-
llorpt; en nieuwe deelen daar en tegen welke uiw
'het bloed afgefchéiden > eü. in derzelver plaats gefield
zijn , worden wederom op nieuw hard , eöt
herftellen het gereden verlies.
Door deeze aanhoudende verwisfeling van dè
beenftoiFe wordt dan voltooid, het geen reedt
van de eerfte formeering der beenderen bégonnéo
i s , dat ze naamelijk zich fchikken naar de naise
by gelegen deelen > en door derzelver werking
P % eenl*
. f