
%6. B os.
37* G ira ffa .
38. Cervus.
39. Mofchus.
IK. BELLUAE.
40* Sus,
41 .Tapir.
42» Elepbas.
43. Rhinoceros,
44. Hippopotamus.
45. Trichechus.
X CETACEA.
46 . Monodon.
éfl.Balaena.
48. Phyfeter.
4&*Deiphinuu
36. Runderen.
Sf.Kameelparde-ls.
38» Harten.
39‘ Musctisdieren.
XI. ZEER. GR0 0 TE »
'LOMP GEVORMDE
ZOOGDIEREN,
het geflacht der
40. Zwynen.
41. Waterzwynen,
42. Olifanten.
43. Rhinocerosfen.
44. Rivierpaarden.
45* Walrusfen. -
X. zoogdieren wel
ÈER VERKEERDELIJK
ÓNDER DE
VISSCHEN GEREKEND.
het gedacht der
46. Zeeëenhoornen.
47. Walvisfchen.
48» Ca^ilotten.
49'Bfiïiuvisfchen;
Deez»
Deeze en zoö veele andere afwykingeft
van het gevoelen van anderen, welke hier
en daar in dit werkje voorkomen, voor het
welk ik gemeend heb deeze voorreden te moeten
plaatfen , onderwerp ik aan uw oordeel ,
Hoog Welgeb. Heer i met zoo^veel eerbied
als vertrouwen: aan uw oordeel zeg ik , op
wiert de Koninglyke Sociëteit der Wetenfchap-
pen zich beroemen mag als op eeneri aller-
waardigften en zeer yerdienftelyken Voorzitter
, welke van zyne eerde jeugd af die gtil-
de fpreuk zich hadt toegeëigend Nullius in
verba.
Vaar dan wel, Hoog Welgeb. Heer, en
betoon m y , die u geheel ben toegedaan
, by voortduuring uwe gunst.
Gefchreven te Göttingen , aan de
Koninglyke Georgifche Hooga-
fchoole, den elfden van Grasmaand
1795»
m