
ffid
De rïije der tandkasfe voorwaard! Homp bóogf«
wyze loopend ;
De kin vooruitfieekend. < ilépf^ïfo >
Zulk een formaat vaö bekkenceMs aan de
MöngolMche Volkem;eigeti ; en vindt men afgé-
beeld op de II. Plaat fig. 3 , in dat Van ëen‘ Reni
dier Tungirfè.
C — Verg. H 56. No. 2. — )
* •. Het andere uittérfte integendeel heeft li
3. Een fmal ter zydeh ingedrukt hoofd $
Een bultig gewelfd voorhoofd ;
Voor waards uitpuilende wangbeenderen ;
^reede neusgaten j
De Kaakbeens ■» groeve achter de benedenftö
gaten der oogholten diep gegroefd'g
Vooruitfteekende kinnebakken ;
Eene fmalle, langwerpige rije Van tandkasfen 5
D e bovenfte fnytanden fchuins vooruitfièekendf
S£ ' D e onderkaak groot en fierk*
Het bekkeneel meestel dik en zwaar.
Zulk een is meest al den Negeren eigen , ge*
lijk het geen afgebeeld is op Plaat II. fig. 5. vaö
eene Aethippin uit Guinea.
( — Verg* §* 56» No» 4. — )
Eindelijk volgen nu de twee verfcheidenheden $
welke ,dë middenplaats bekleeden tusfehen de alt
lereerstgemelde en de beide uitterfteü f
4* Naamelijk die 3 waarvan
De wangbeenderen wel breedér zijn * doch
echter meer boogswyze ert rondachtiger. gevormd
dan in de Mongolifche verfchéidenheid (No* 2.) *
niet, gelijk in dezelve, ter wederzyden uitloopend
en hoekig ;
De oogholten hy de meesten diep ;
De gedaante van het Voorhoofd en den krui®
fey de meeste® door de kunst geformeerd;
Het bekkeneel by de meesten vty ligt*
Dit is de Amerieaanfche verfcheidenheid»
Zie plaat II. fig. het bekkeneel yan eeö CdN
raïb isch Opperhoofd van h e t Eiland Sc. Vincent*
( — Verg. §. 56. No. 3. •— )