
der Dierkunde ziet gebeuren, dat wy naamdijk
dikwijls veel gemakkelyker bet een of ander,foort
van deszelfi gelijkflachtige op het eerfte gezicht ,
en als het ware door eene zinnelyke bevatting
onderfcheiden, dan die digenlyke onderfcheiden.
de kentekenen verklaaren , of met woorden uitdrukken
kunnen. Dus kan men gemakkelijk ge-
fioeg eenen Rot van eenen Muis , of eenen Haas
van een Konijn onderfcheiden : dan het is moei.
jelijk de onderfcheidende kentekenen , waar op
dat verfchil lust , en ’t welk wy allen gevoelen ,
aan het daglicht te brengen. En dat het onderwerp'waar
over wy handelen, die zelfde moeije-
lijkheid in zich heeft, hebben in dat vak groote
mannen openlijk en rondborftig beleden , zoo dat
L i n neus, die onfterffelyke Natuurkundige,
welke waarlijk gebooren was om de onderfchei-
dende kentekenen van de voorwerpen der Natuur-
lyke Historie op te fpeuren , en dezelve Syfte-
matisch daar naar te rangfchikken, in de Voorreden
van zyne Fauna Suecica zegt, „ dat het
,, eene zaak is van een allermoeijelijkst onderjg
zoek , een eigenlijk _ onderfcheid van den
3, Menseb, ’t geen deszelfs foort alleen toe-
komt, optenoemen” : ja hy zegt- zelfs, ' „ dit
3» hy tot hier toe geen onderfcheiden d ken-
J* teken tusfehen" den Mensch ei eenen Aap had
« kunnen uitvindend en in zijn Syjiema Natu.
roe verwondert hy er zich over, ,, dat een on-
a, vernuftige Aap zoo weinig van den verftandig-
ften Mensch verfchilt, dat -die Landmeeter
» dci
LJ der Natuur nog moet gezocht worden , om dat
„ ondérfcheid te beperken” : zoo dat hy dan
eindelijk ook den Mensch geen geflacht- of foort-
maatig kenteken heeft toegewezen, maar mtegen-
deel-den lang - g e id e n Aap met hem onder het
fcelfde geflacht geplaatst heeft;
' »
Orde in het behandelen dezer fiofe»
Tntusfchen zy het my Vergund dat geene
op te noemen , waar door , indien ik my niet
bedriege j ?'de Mensch van de overige Dieren
fchijnr te vèrfchirien , in welke zaak ik my aldus
«zal gedraagën V dat ik'
Voor eerst öpnoeme 't geen betrekkelijk i»
tofc het uitwendig maakfel van het Menfchelijk
Lighaam>
Ten tweeden, *t geen het inwendig maak,.
JeV;
fjen derden, ’ t geen de werkingen van het
dierlijk huishouden ;
Ten vierden, ’t geen dé Zielsvermogens betreft.
Hier by zal ik, ten vijfden > kortelijk eenlge