
fpreefaen, 'waar van wy heter na handelen zullen W
4§ Tartaren met de Mongolen verwarrende),
3. Een aangezicht dat wel breed is , met
vooruitfleèkende kaakbeenderen , doch niet plat
en ingedrukt ■» maar wiens deelen, wanneer, men
die in *t profil befchouwt , meer uitgewerkt ea
$ls ’t ware dieper uitgefneden zijn*
Een kortvoor hoofd,
Een weinig ingevallen oogen,
De neus wel min of meer ingedrukt, doch
echter yoorüitfteek^nd,
Pit is Eet gelaat der meeste Amerieaanen,
t B.) Het tweetal verfcherdenbeden, wm? e
in het aangezicht zich benedenwaarts
VQoruitfieekend yer toont.,*
4. Een fmalder aangezicht, benedenwaart*
Yooruitfteekend.
Een bultig , gewelfd voorhoofd,
|4cer uitpuilende oogen (4 fleur de tete\
Een # # e neus., welke met de bolle wangeA
vajn het MEMSCHELIJK GESLACHT. 1
als ’tware in een vloeit. ( U nez épatèy
Dik gezwollen lippen (inzonderheid de bo-
venfte ).
Vooruitdenkende kaakbeenderen.
Eenè opgetrokken kin.
^ p it is bet gelaat der AethiopiSrs (Eug. M
Guinea face~)*
y. Een minder fmal aangezicht ', ’t geen be#
nedenwaarts wel min of meer vooruitweekt, doch
wiens deelen, wanueer men die in ’t profil beziet,
meéf Uitkomen y - en duidelyker uit elkander Ioq*
pen, '
Een volle , min of meer breede en als ’t ware
wijd uitgebreide n e u sm e t «ene dikke
punt (Eng. bottled),
pit is het gelaat van den Maleitfchen Stam,
inzonderheid dat der bewooners der Eilanden
van den Zuider Oceaan,