
A.) De Caucajïfche Verfeheidenheid.
Deeze pnderfcheidt zich doof eene blanke
kleur, ^bloozende wangen (§. 43.) zwartachtig of
. gelijk- npotenboomenhout gekleurd haïr (§. 5 2 .)
; een bolrondachtig hoofd (§. 62,)
Een regelmaatig. eyrond aangezicht, waar van
alle'deelen middenmaatig uitkomen, een platachtig
voorhoofd , een., dunne , weinig, gebogen neus ,
een kleine mond (§. 56.)
De fnytanden in beide de kaakbeenderen lood-
lynjg geplaatst (§. 62.) een weinig yooruitfteken-
de lippen, (inzonderheid de^onderèe^eène volle
rondachtige kin (§. 36.)
Over *t algemeen is het die foort varn gelaat,
het welk wy naar onze begrippen over de evenredigheid,
het fchoonst en bekoorlijkst oordeelen.
Tót deeze eerde verfeheidenheid behooren de
Europeaanen, (de Laplanders en het overige Fin-
landsch gedacht uitgezonderd), voorts de Weste-
lyke Afiaten, tot aan de Rivier Obi, de Caspifche
Zee en den Ganges r eindelijk de inwooners van
het Noordelijk gedeelte van Afriea.
JtL) De
B.) De Mongoli/fjie Verfeheidenheid.
Deeze onderfcheidt zich door eene geele kleur
t i 430
Zwart, droef, rechtneerhangend en yl hair.
(§ * 52-)
Een vierkantachtig hoofd (§. 62.)
Een breed, en tevens plat en ingedrukt aan«*
gezicht, waar van de deelen dus weinig uitkomen
en als in elkander vloeien.
Eene vlakke en zeer breede tusfehenruimte
tusfehen de beide oogen.
Een kleine ingedrukte neus.
Byna bolronde en ter zyden uitpuilende wangen.
Eene naauwe opening der oogen, flechta een
lijn wijd.
Eene weinig vooruitfteekende kim (§. yd.)
Deeze verfeheidenheid bevat de overige,. Afia-
Sen (met uitzondering van de Maleyers van he^
T 3 ■ niSi