
25$ ÏV. Afd. ÈR IS SLECHTS
M e tz g e r fielt twee hoofdverfcheidenhedeQ
als de uitterfte i. Den witten mensch, bewoo-
ner van Europa ,; en de noordelyke gewesten van
Afia,: America en Africa, z. Den zwarten mensch
of Aethiopiër, bewooner van ’t overige gedeelte
van Africa : den overgang nu tusfchen die twee ,
maaken de overige Afiaten, de Zuid Americaanea
en de Zuidzee Eilanders (r).
§• 84.
Aanmerkingen over de vijf verjcheidenheden
van het menfchelijk.geflacht.
Maar wy moeten te ruggekeeren tot onze vijfledige
verdeeling der verfcheidenheden vanr’t men-
fchelijk geflacht. In de voorige Afdeeling hebben
wy wel alle die këriteken’en , welke wy aan elk
derzelven hebben toegefchrevèn, afzonderlijk onderzocht
; dan men vergunne my nu ten einde van
dit werkje, als ten befluite, nog eenige losfe aanmerkingen
op elk dier verfcheidenheden, te voegen.
(r) Zie zyne Phyjiolqgie in Aphorismen hl, 5,
' :EENE MENSCH SOORT. t p
§. 85.
A.) Dt C a u ca fifch e VerfcheidenheM,
Deeze verfcheidenheid heeft haaren naam van
den berg Caucafus, eensdeels , om dat deszelfs na-
buurfchap, en voornaamelijk de zuidelyke ftreekj
den fchopnften menfchen flam, te weten den Ge-
orgiefchen voortbrengt (s); maar ook ten anderen,
om dat alle menschnatuurkundige berekeningen daar
Jij over een komen, dat men, zoo ooit in eenige
plaats, dan vast in deeze, allerwaarfchi jnlijkst den
eerften grondftam van het menfchelijk geflacht ftel-
len moet. Want in de eerfte plaats, zoo heeft
dee?e Stam, gelijk wy gezien hebben (§. 62.) het
allerfraayfte formaiat van bekkeneel, waar uit als
uit een midden en oorfprongelijk formaat de overige
zydelingfche tot de .beide uitterfte toe,(hier
naamelijk de Mongolifche, daar de Aethiopifche)
vol* 1
1 (ï) Het zy gëriöèg 'uit een aaiital Van ooggetuigen er
flöchts één, en wel den beroemden Jo. C h a rd in , I. D.
jbl 171. aan te haaien. —— .. fthir
„ beau de l'Orient, et ji puis dire du monde. Je n'ai pas re-
H marqué un vifage laid en ce pais- la parmi l'unet l'autre fexe:
mais j'yen ai vu d?angéliques. La Nature y a répandu:fur la
j, plupart des femmes des grâces qu'on ne voit point ailleurs. J t
„ tiens pour imposfible, de 'les reguarder jans les aimer. L ’on
a ne peut peindre de plus charmants vif âges, ni de plus bellet
„tailles» que celles des Géorgiennes » enz.*' ,