
Berengarius Carpenfis , en na hem Vefallus
, getoönd dat den Ménsch ontbreekt.
Dat de Menseb geen Schortfpier van het q f j
(Musculus oculi fujpenform m of bulhofus, of
) heeft, waar mede de viervoetige Zoogdie-.
ten voorsten zijn , beeft Fallopiusdiet eerst ,
naar waarheid der Natuur, geleerd.
Dat de Meöfchelyke Vrucht geen Pïsvlies
Beeft ( Membrana Allantois ) , het welk meest alle
de overige Zoogdieren hebben, heeft men eerst
laater bewezen,
Ik fpreek nu niet van andere deele# , welke
men wel in eenige weinige'Diergeflachten gevonden
, doch niet te min ook tevens ten onrechte
den Meosch toegeëigend heeft, gelijk .hef;zoo^
genaamde Alvleesch van Afellius ( Pancreas Afellti) ,
de vereenigings kuisjens tusfehen de Lever en 'den Gal-
Haai ( Duftus Hepaticyjlici) , het Lighaam van High.
fnore (corpus Highmori) enz., noch van die deelea,
welke daar ze Rechts aan eenige Dierordens seee-
ven zijn, dus ook zoo baarblykelijk den Mensch
ontbreeken , dat niemand ligtelijk ze depzelven
zal kunnen toekennen; waar toe ik by voorb.
brenge het Wenkvlits (Membrana geen
3k uit hoofde der ©rde in dit betoog gemeend heh
gevoeglyker hier ter plaatfe te kunnen opnoemen,
fehoon het eigenlijk tot de uitwendige deelen be-
hooyt^, en den Schortband van den Hals (JLfigamen*
iWM'
turn fufpcnfonmi, Colli) , en andere van dien
aart.
Het Snytandsgat ( Foramn ineißvum ) , achter
de hovende Snytanden, heeft de Mensch
wel met de viervoetige Dieren gemeen, doch
het zélve is naar eyenredigheid kleiner, en. en-
keld , daar de meeste andere Zoogdieren het zelve
dubbeld, en van eene aanrnerkelyke grootte
heb bén.
| g J.5. Cl:
Het Tusfchenkaaksbecn,
Om meer dan eene reden, moet ik afzondérlijk
gewag maaken van een merkwaardig been»
Want de beenderen van de bovenkaak, welke by
dep Mensch tot malkanderen komen , en waar in
alle. de boventanden geplaatst zijn , worden by
de Dieren voor waards van elkanderen gefcheiden,
door middel van een zonderling derde been, het
welk gelijk een wigge tusfehen dezelve is ingevoegd
, en waar aan Ha 11 er den naam gegeven
beeft van het Snytandsbeen ( Os éicijivum) j om dat
de bovenfte Snytanden (by die Dieren £ welke
deeze tanden in de bovenkaak hebben) in dat been
geplaatst zijn. Dan dewijl hetzelve insgelijks
gevonden wordt by die Zoogdieren, welke de
gemelde Snytanden niet hebben, gelijk de Pecora,
alsmede den Olifant en den Afticaapfehen Rhi*
E $ noee«