
27* i w m ER IS SLECHTS <mz,
men ze des 'Verkiezende niet ongepast onder de#
zelve zóu kuötien-rekenen te behooren, in de ver.
deeling der verfcbeidenheden> waar over wy handelen.
§. po.,
!BeJluit,
Want hier heeft ook die onmerkbaare over-
gang plaats, waar door ook de andere verfcheiden-
heden, gelijk wy gezien hebben, in een vloeien;
en indien men dezelve vergelijkt met het geen in
de voorige afdeelingen van dit werkje gezegd is?
over oorzaaken en wyzen van verbastering, en
daarmede overeenkomende verbasterings verfchijn-
felen by andere Huisdieren, leidt ze ons eindelijk
tot het volgende befluit, « het welk uit -de eerfte
menschnatuurkundige beginfelen, met behulp der
oordeelkundige Dierkunde op de Natuurlyke Hifto-
rie van ’t menfchelijk geflacht. toegepast, van zelve
fchijnt voort té vloeien, dat men, zegge ik,
iiiet meer behoeft té twijfelen, of alle de veffchëïdèn-
heden der menfchen, zoq yeele er tot hiertoe bekend
zijn 9 moeten allerhoogst waarfchijnlijk tot een en hét
zelfde fo o rt gebragt worden.
U I T L E G G I N G
D E R
P L A A T E N.
PLAAT I.
Vertoont eene fchets om den K n d n s~ regel op te
helderen , van wiens inrichting en gebruik in het
beoeffenen der menschkunde ik hier boven op bl.
177. gefproken heb.
Fig. 1. komt overeen met fig. 1. van PI. II.
Fig. 2. met fig. 3* van PI. II.
Fig. 3. met fig. 5* van Wk
PLAAT II.
Verbeeldt v i j f uitgeleezen-dfte bekkeneelen uit
mijn Kabinet^, om het verfchil der vijf lioofdver-
fcheidenheden van het menfchélijfe : geflacht te be.
toogen , waar over ik breedvoeriger op bl. 179.
gehandeld heb.
Figuur 1.
Het bekkeneel van een’ Rendierr Tmgufe. Zijn
naam was Tfchewin Amureew, gebooren uit den flam
Gilgegirskio, 350. Ruèfifche Verften van de ftad Bar-
gufin wóonende.' In ’t jaar 1791* bracht hy zich
«elven om hals , waarom de Chirurgijn Major te
Werch