
V IE R D E A F D E E L IN G .
HET MENSCHELIJK GESLACHT
HEEFT VIJF
HOOFDVERSCHEIDENHËDËN#
DOCH SLECHTS
E E N E S O O R T .
§. 80.
De öntelbaare verscheidenheden van jf menfchelijk
gejlacht vloeien door eene ongevoelige trapswyze
" ópvölgfngin elkander:
G e lijk w y aan den eenen kant onder de gaö*
fche optelling der verfchei,den heden van het men«
fchelijk gedacht, welke wy tot dus verre gedaan
hebben, er volftrekt niet eene vinden, welke ook
niet (gelijk de tweede afdeeling getoond heeft) by
andere warmbloedige Dieren, inzonderheid by de
huisdieren, ja wat meer is meest al nog veel dui-
delyker en klaarder , en al» ’t ware onder onze
«ogen.
êógèt! voorkcihc y ëh uit de bekendê vèrBasteringS
oorzaaken haaren oorfprong neemt; *— zoo is ooK
aan den anderen kant (gelijk de voorigë afdeeling
leerde) gëënë dêrzëivëü y z ^ ifl kleur , ’t z y in
gelaat, geftalte enz. zoo byzonder, o f Zy vloeit
door eenen ongevoeligen overgang met anderen van
den zélfden rang zdodüahig ih een , 'dat het teil
duideiijkften b lijk t, dat alle die verfcheidenhédeii
hechts-bétrekkelijk zijn, iffeëhts in eenèn ztekereij
trap vah elkander Verfchllleih
tiet is dan ook wonder, dat dë fchikkihg éit
verdeeling dier verfcheidenheden piet dan willekeurig
is i daar zè onderling zóó id eëri vloeien;
|
Èepaaling van vijf hobfdverfcheidenhedén vaii
hét méïifchtilijk jgejlachu
Daar er echter bokf by &üïk ééhé wiÜëkèüfigë
verdeeling i redenen zijn moéten waarom men de
^ëhë bóVetf dé andefë Vërkiëst ëü den Voorrang
g eeft, zó ó dunkt myi t a allés iaö^ ëh fypelijk
overwogen te hebben y dat men het gehëëlë menfchelijk
èdilaëht, Voor zöö Véél hét zelvë öns tót
nog tóe bekend is * het gefchiktst en méést öVér-
eenkoriiftig met de hatüüri in dë vijf Vcdgéndo
hoofdverfeheidénhedeh kan verd ed en ; naamelijk
ié m
mm