
3$
pijnappel kliertje, welke anderen reeds zod menig*
maaien in hetzelve hebben waargenomen, na da£
de Mensch veertien jaaren bereikt heeft, zoo be-
jftendig en onmisbaar in de menfchelyke Harsfenen
gevonden worden , dat. dezelve insgelijks onder
de byzondere eigendommen van Mensch verdienen
gerekend te worden (ƒ)... Eene enkelde reize
Hechts heeft hy zulke fteentjens gevonden in het
pijnappel kliertje .van een Damhert. En indien
dezelve forawylen in de Harsfenen van een volwas-
fen Mensch in de daad niet gevonden zijn, moet
inen zulks zekerlijk tellen onder de zeldzaamfte
onregelmaat'igheden , hpedaanig een voorbeeld my
medegedeeld is door den uitmuntenden Paduafchen
Menschnatuurkundigen ,L- M. A. Cal dan i*. welke
my bericht heeft* dat er onder de Harsfenen
van vier Menfchen lyken, welke hy' in ’t jaar
*786 opzettelijk tQt- dat einde, hadt onderzocht,
een geweest is , en weL van een en ouden .Man.»
waar in geen blijk te vinden was van eenïg fleentje
ia ’t pijnappel kliprtje*
Jn de Borstholte moet ik jpreeken van de tig-
gfng van "het Hart§5 welke den Mensch eigen is *
welk Ingewand niet, gelijk by de viervoetige"
—. ..Die-
(■ ƒ) - Spem-mer ring de la-pilHs vel prope vel intro, glak-
iulam pïneaieto fais Mogunt. 1785. .
Een af>eeldfej[ van dè^ei-ve is. te vinden wi.zyns'
Sisf.' de[ Ib. 178Ä«
Dièren , op het Borstbeen rust, maar f
de rechte gang Van den Mensch medebrengt, 0$
het Middenrif. Deszelfs bafis is ook niet , é,'i
by dezelve , naar het hoofd, maar naaf «Br Bdrst^
wervelbeenderen gericht, gelijk de punt naar de
lifaker borst’; hief Van daan noerht men ; 't geçd
by de Dieren het rechter en linker ; hart heef;
hy den Mensch liever het voor en achcerwàarcU
•fche gedeelte van het-hart. Zeer Weinige Zoog*‘
dieren \ hebben ook , gelijk de Mensch , dm har*
tenzak aan het middenrif vastgegroeid*
Het Dàrmcanaal is volmaakt Zoodaariig, M
een alleseetend Dier het zelve behoorde te hebben;
Want men kan hetzelve dat der vleeseheetett-
de Dieren eenigzins gelykend noemen , door hei
maakfel der maag , en de kortheid van den blinden
Darrri.
Dat der kruideetenden integendeel , door dé
lengte van het dunne, en deszelfs aanmerkelijk
verfehil van het dikke gedarrnke; doofden knob*
belachtigen kronkeldarm ; door het gebfek: aan dï$
klieren , welke een fterkriekénd fmeer achter dm'
aars affeheiden, enz.
Eindelijk, hebben de ttrwwelyke TeeldeeUn*
behaiven de bovengenoemde byzonderheden, nog
dit aanmerkelijk, dat de Baarmoeder uit een zeer
zonderling eigenaartig weefzel is famengefteld J en
F 2 de