
Doch de Yoortteelings verrichtingen , waar
Van (ik gewag maakte ," gebieden my om afzon,
derlijk te fpreeken van eenige dingen daar toe
betrekkeljjk,
De Mensch heeft dan niet, over ’t algeèeen,
gelijk de dieren , tenen by zonder en bepMdm tijd des
yaars, waar in de Vöbrttëêliti'|sdrift''è^v hétiï' fter*’
ker dan op eenigen anderen tijd werkt '
Inzonderheid is den Mannnen het voorrecht
der Zaadbniïastingén by nacht vergund f® welke ik
in zoo verre tot de'natuurlyke ontfesritigeh van
eenen gezonden. Man brenge, dat hy door dezeL
v e , . indien het met zijn temperament en natuur,
gefteldheid overeenkomt, van het overtollig en
aodmziu* prikkelend zaad bevrijd worde»,
De Maandstonden integendeel * fchynen, de
Vrouwen niet minder eigen., doch meer algemeen
en
eerst waargenomen in jaar i 7*4. # e PhMphical Ttm*
aÜions. T. XXXIII.
Ck). Of men zoude liever August inus Nipbus
moeten wijlen gelooven , welke in een byzonder boek
genaamd dt amore , ( ’t welk hy aan Jpann* van i®
rag o n , beroemd door hqare uitfteekende fchoQnheid ,
heeft opgedragen), handelt over de redenen hoe het
komt, „ ut reflate puellae fint. Wdwfioref et omnti*
41 W ! w\ autem «wtw hyeme*
en aan falle gemeen&happelijk opgelegd , zoo dat
ik van’ gevoelen’ bei , ' dat Pliriius te recht de
Vrouw het eenigst Dier, het welk dien maaü-
delijkfehen vloed heeft, ( animal menfiruale) genoemd
heeft. Ik weet zeer wel, dat verfcheï-
den Schryv,ers ook aan andere ( yrouwelyk€ Dieren,
voornaamelijk uit de orde der vier hand I gen » eene
diergelyke ontlasting hebben toegefchreven , dat
meo by voorb. verhaalt, dat de Aap, Diana
genoemd , uit dé punt van zynen ftaart dien vloed
ontlast ,ënzf. Doch zoo dikwijls fik federt twintig
jaaren ? gelegenheid heb gehad om Wijfjens
Aapen , Raviaanen enz/, ’t zy in Diergaarden,
’t zy zoodaanigé, wélke door raarktloopers rondgevoerd
wierdep' S' te zien , heb ik daar haar onderzoek
gedaan , en wel veelal vernomen , dat
Öeeze of geene Aap nu en dan wel eens eene
bloëdÉorting uit de Lijfmoeder onderhevig was,
doch welke de verftandigfte ‘oppasfers , die zelve
zulk eene bloedftortifig vóór eene tegennatuurlykè
zlekèlvke ongefteldheid hielden , betuigden, dat
in geenen Aap op eéhen bepaalden Yijd voórviel ,
én waar van de meesten er openhartig voor uit
kwamen , dat men zulks gemeenlijk vöor eenen
Stondenvloed uitgaf, om de verwondering van ’t
Volk des te meer gaande te maaien.
Doch van de fabelachtige vefhaalen uit de
Hchtgeloovige oudheid van geheele Volken , by
welken de Vrouwen van de MaandRonden verftokeu
F J sijn,