
was; eene . vöortreffelyke zachtheid gekteget
heeft ( i) .
Dan hoe groot het vermogen van het Voedzel
is om de geftalte en de evenredigheid te veranderen,
blijkt duidelijk uit de vèrgelyking der Huisdieren
met elkandéfen. De Paarden by voorb.,
Welke io vette Weilanden (welke men in ’t Hoogduit
s.ch Mafthï'ander tibèmt) hun voedzel zoeken,
gelijk de Eriesfche enz., worden zeer groot j
daar die geenen integendeel welke- öp eenen fteefl-
achtigen. keijigen grond, gelijk de Oelandfche, of
öp 'dörtö heiden Weydén , klein ‘blyvèn. Dus
worden de Koeijen op eenen vetten grond ook
verbaazend vet en dik gebuikt, doch hunne poo-
fen zijn naar evenredigheid korter; maar worden
zy met drooger gras gevoed , gelijk by voorb.
het Caabfche is , zóó word én zy zoo vet biet,
doch hunne pooten zijn dan byzon der fterk en ge-
fpiërd: om nu niétte fpreekeü van hét menigvuldig
verfchil in de fmdak van het Vleêsch , of
van het gewicht, welke insgelijks afhangen van d$
verfcheidenheid van ’t Voedzel.
- (? ) Vergelijk James Ba te s wi the lite ra l d oiïrin e ü f
m g in a l S in . Lond. j; 6 6 , ivo. bl. 224.
S-3«.
§• 5«.
De Levenswyzik
Daar Ik nu Over de Levènswyzë als eer$
Verbas.terings * oorzaak fpreeken zal , zoo brenge
ik daar toe al dat geen * het welk , behalven hec
Climaat en Voedzel , zoödaanig eehe betrekking
heeft op de Natuurlyke Dierlyke Huishouding <
dat, wannéér het lang en by aanhoudenheid op dezelve
werkt > het de geftalte dés lighaams eindelijk
eenigérmaate kan veranderen ; en hiér toé
bréngen- voornaamelijk de befchadving, eü bet
Vermogen der gewoonte hét hunne* toé wier kraché
en invloed men insgelijks allermeest ih ónze’ Huisdieren
ten düidelijkften kan befpeuren*
Slaan wy by voorb. flechts hét oog op hét
verbaazènd verfchil?^ ’ t welk er is in hét' rnaakfèf
en de evenredigheid der deelen , tusfchen een i'rt
het Ryfchool gedresfeerd, en een wild Paard»
Indien het laatstgemelde mét anderen vecht, zo0
bijt het veel eer, dan dat het achter uit {laat; doelt
hec eerstgemelde getoomd $• en mee hoefyzers heilagen
, zal integendeel veel eer. daar mede zyneit
vyand fchoppeu, en ontleert als ’t ware het by»
ten. De meeste geflachten yder Zoogdieren »
welke de Mensch zich hééft ondergéfebikt gé-
maakt, laaten hunnen ftaart en ooren hangen, ea
betoonen daar door hun zachtzinnig en door ftavéroy
neerflaéhtig gemoed, By veelen worden zélfs