
4ö
de bevruchting is merkwaardig, zo© door her
weefzel der Moederkoek, en de lengte der Na-
velftreng, als ook daar door , dat er flechts ee-
$e J^avel - ader is.
Doch de tedere Menfehelyke on g eh o o r en v r u c h t
s ,voor zoo veel ik weete , alleen eigen , het
tot nu toe nog raadzeiachtige Navelëlaasje, hel
geen ik op eene andere plaats heb aangetoond (g)>
dat aan alle Menfehelyke- vruchten, tot omtrent
vier maanden na de bevrachting gemeen , en naar
de natuur voor dezelven gefehikt is f^ waar ter
plaatfe ik ook gehandeld heb over eenige overeenkomst
van hetzelve met het doijervlies van een
©nuitgebroeid kuikenr
f j | l
ÏIL- Eigenjchappen van den Mensch r
ten opzichte der werkingen van het
Dierïijji huishouden.
Voornaamelijk komt hier in aanmerking <fo
geheel byzondere tederheid en zachte gedweeheid' Vs®
het Mjeafehelijk Celachtig Weefzel*
Want
(•g) Cmmentaiïm. Stciet/rtis Regiae Scientiarum Qttiïngtnjis
M. B. hh
Want gelijk het eene allerbekendfte zaak is ,
dat er een aanmerkelijk onderfcheld plaats heeft
ausfchen verfcheiden Diergefiachten en derzelvet
foorten , ten opzichte van de vastheid van dat
«elachtig of öymerig weefzel ,• dat' hetzelve by
voorbeeld zeer taay is in ëeh Aal, tederer integendeel
in een Forel: zoo heeft ook dè fcherp-
zichtige Ontleedkundige Zinn , reeds over lang;
waargenomen, dat de Mensch boven dé andere
Zoogdieren ff? alles voor ’t overige gelijk gefteld ,
bet al 1 er fijn ft e en tederfte celachtig weefzél
heeft.
Dan ik zoude my zeer moéten bedriegen, iar-
dien dié zachtheid van dat zoftdérliüg eigenaartig
weefzel niet behoorde gerekénd te wordéh öti‘-
der de uitfteekendft,e voorrechten , waar door de
Mensch bovëh de overige Dieren uitmunt. Want
daar, aan den eenen kant, dat weefzel door het
geheele'iigbaam , ! van de dikke huid af , tot de
inwendigfte êeeie# toe verfpréid is , ea cüsfcheh.
alle doelen van het gehëele' Werktuig van* den
Mensch , als ’t Ware eenfe geméeue band , is iïV*
gcweefd; èn daar hetzèlve , aari den andcïèh kant ,
de zitplaats is vah die Levehskraéht, welke het
algemeenst door het ligh^aM Verfpreid iS, haamCf*
lijk vkn h e i Pe fa in e n P r é k k in g s v é rM d g e n ( c ó f i t ïa è t i t i -
tar), waar mede het geen S t a h 1 toriUf nóë'rtfc
het meest fchijnt overeentekomen ; zoo geloove
ik voOfZtekër dat rtiëu akti die gedweeë tederheid
vafi het celaehtig wee&el van den Mensch.
F 3 vooi