
5° Jj Afd. VERSCHIL. TUSSCIlEtf
nog niet zoo ontwijfelbaar is uitgem?akt, of de»
ielvë, gelijk dé fpraak, den Mensch a leen tocko»
nsen , daar ze door denzelveq niet uitgevonden,
maar hem aangebooren zijn , en niet zoo’ zeer tot
i e r gebruik der Reden, als'tot de Öemoedsbe-
weegingen behooren ; te weeten het lacchen, die
metgezel deT vrolijkheid, en hst fchreijen
>» haec noftri pars optimaTfenfus.,‘
Het is wel algemeeh bekend , dat er by vee»
*CJ ^ f ren * behalven den Mensch, traanen afge»
fcheiden worden : doch de vraag is , of zy ook
vaö droefheid fchreijen. Geloofwaardige getuigen
bevestigen het van fommigen;* gelijk S te ller
van den Zeebeer (o) , en Pa lias vaft
de Kameelen (p). . Doch het fch’jnt twijffelach-
tiger te weezen ', of de Dieren aMacchende hun.
ne vrolijkheid kunnen uitdrukken; fchn0n Ver-
fchciden Schryvers er hier en daar voorbeelden van
hebben aangehaald. Le Cat by voorb., verzekert,
dathyeenen Angoiafchen Orang ütang heeft
zien lacchen en fchreijen (a) t
f 0 ) Nov* Comment. Acad. Scient, Petropolit, T. II. bL
353*r
; (p)> Zie deszelfs Nachrichten ûler die Mmgoiifchn Vil*
kerfchafùen , “ T. I. bl. 177.
(q) Zie deszelfs Traité de i'exijience dufluide des Nerfs,
CÉN MENSCK en de DIEREN ..
«ó.
V. Voernaamfie Ziekten 'welks den
Mensch eigen zijn.
Schoon dit op het eerfe gezicht meer fot m
Ziektekunde , en niet zoo zeer tot de Natuurlyk©
Historie van den Mensch zoude mogen fchynen
té behooren', vergünnc men my echter met een
woofd daa'f uit eërii^è kiekten' op te noemen,
welke insgelijks den Mensch eigen zijn: dewijl
in de daad ook deeze tegenn^tuurJykë, verfchijnfe-
len , hem byzondër toekomende, in deszelfs na-
buuflyke lighaamsgefleldheid eü gefchapenheid, en
dierlyke huishouding gegrondvest zijn t . zy verdienen
dus ook met hetzelfde recht hier ter plaat-
fe aangevoerd té worden, daar men insgelijks
eenige Ziekten ,- aan—de' Dieren' byzondër eigen,
gewoon m in derzelver Natuurlyke^ Historie op te
noemen , gelijk de Rundvee-pest , of de kwaa-
de droes der Paarden , of de Dolheid, welke
uit zicftzefvën by Het Hóndengeilachü menigvuldig
genoeg ontftaat enz.
Men begrijpt intusfehen van zelve, dat ik
hier niet, dan van de merkwaardigftë Ziekten
fpreeken kan , ën dat het gering getal derzelven,
*ê. welk uit zeer veeleh is uitgekozen , nog niet
geheel ontwijfelbaar den Mensch alleen toekomc,
ie wijl de Ziektekunde der Beesten, rndienmeo