
n
nooit: dan door m'mfcbelyken dwang gebooregt
worden ; en als- d,io. nog meest altijd, onvruchtbaar
zijn , . zoo dat zy haarcn nieuwen onrêgel-
maatigen vorm, welke tilt eene even ongeregelde
voort teel isg ontdaan is , .niet verder kunnen voort*
planten. Imnsfcben echter kan de gefchiedenis
van tweeflachtige Dieren , van verfchillende Soorten
gehoor en, de ftoffe waar over wy thans handelen
ook ophelderen ; eensdeels uit hoofde de?
overeenkomst met die tweeflachtige Dieren j wel*
ke uit verfchillende verfcheidenheden ontftaan, waar
van ik hier na fpreeken za l, andersdeels, omdat
zy een hoofdbewijs daar fteilen , om die theorie
der ontwikkeling van voorafgeformeerde kiemen te
wederleggen , en om . integendeel ten duidelijkflea
de -kracht en het vermogen der Vormdrift ie be*
toogen , welke ieder een klaar zal gevóelen,- die
de zoo bekende en merkwaardige proeven be*
hoorlijk overweegt, volgens wélke, in de zeld-
zaame voorbeelden van vruchtbaars tweeflachtige
Dieren , hunne bevruchting geduurende verfcheir
den geflachten meermaalen herhaald zijnde, door
middel van ’t maineüjk zaad van hetzelfde Soort,
die nieuwe gedaante der nakomelingen van de twee*
flachtige Dieren, allengs zoo zeer van den eer*
ft en moederlyken vorm was, afgeweken, |dat ze
veel eer langs hoe meer o verging tot de vaderlyke
gedaante van het andere Soort, en dus eindelijk
de eerstgemelde moeder!yke gedaante in de vader*
lyke (als het ware door ee&e willekeurige her*
fchepping) geheel en al fcheen veranderd tonijn
(g)»
Dan gelijk de vermenging van teelvochten, welke
in foorc onderling verschillen, al hoewej ze niet
het geheele jp. werking brengen der Vormdrift ver*
nifiti^t, en als *i ware ' verfmoort, haar echter
eene zonderlinge en, onregelmatige richting geeft;
zoo vermag ook eene aanhoudende en > onafgebroken
, geduurende veele geflachten voprtgezecte
werking van zekere byzohdere prikkelingen op de
bewerktuigde lighaamen , ipsgelijks zeer veel om
,de Vormdrift allengs van haaren "gewoonen we|
te doen afwyken; en die afwyking is fle rijkfte
bron der verbastering, ende moeder van de eigen*
lijk zoo genaamde yerfcheidenheden.
Laaten wy dan nu ter zaakè komen , en de
yoornaamfle dier'prikkelingen afzonderlijk behandelen.
,ii ■ ......
( g ) K o l reu ter | dritte ïïo&jktzwig dier fflaehricht yo»
tinigen das gefchlecht der Pflanzen betreffenden Ferfiicbm, etc.
hl. 5.1 §. 24 , met het opfchrifc : o Gänzlich veUbrach?
„ te Verwandlung einer natürlichen ffimZßngmßng in die w*
f, l ü l