
Zoo dat ik ei- byna aan wanhobpe, dat mëa
adders dan uit de' overeenkomst en waarfehijnlijft-
JiÉid bépfeafing *van Soort in de ^eöeffening
der Dierkunde zal kunnen maaken.
ik Zie by voorb. dat de Maaltanden van den
Africaanfchen Óïifarrt 'aarimerkelijk* veel 'in gé-
dääfite van dié fän den Afiatifchdh vèrfchillen. My
is wel onbekend, of de Olifanten van deeze wijd
'Van elkander afgêlégfeh waerelddeelen zich immér
tuet elkander zuilen vermengen; "even min weet
'ik,' hoe 'beftendig dat mäakfel der tanden in béidden
z y ; dan daar9 ik tot hiér toé in die voor-
béélden, wélke Ik héb kuntten te zien krygen,
'hetzelfde verfchil héb waargenö'mehén daar ér
my tot nu toe geen voorbeeld bekend is vaa Maaltanden
, welke door verbiderift& ’ alleen zoo veranderd
zij'n ; zoo gïsfe ik uit de overeenkomst,
dat men die Olifanten niet voor enkelde verfchel.
denheden , maar vóór verfcbillende föotteü houden
moet,
Integéndeel dunkt my, dat nien den Fret
niet voor1 een byzondér foort, friaär voor eerie
loutere verfcpeidenheid Van dén Bunzing houdeh
moet, niét zóó zéér om dat ik Weet :dat ze
met elkander vóorf tééfcn , als wel, óm dat dfe
eerstgenoemde róóde óogeh hééft, én men naar
mijn bègrip allé dié Zoogdieren Wiet inwendige
oogen die zwarte verwe mïsfcn, volgens’de avef-
.CfiSkomst voor loutere, verfeheidesheden houden
% ^ , moet,
moet, welke van derzelver grondfoorten verbasterd
2djm
Toepasfing van het bovengemelde op het r
P ifbagpühï m froe ée 00Hmttedm'
.i *>v- p 'Meftfiïtèlifk
' 'Gejïdchi td bepdulènl’
' Men begrijpt llgtelijk waar heen ,al het geen
töc * hier toe gezegd is ftrekke# rfyifri . ^_y hebben
Vderhalven Ook , behalvén de overeenkomst,
geenen anderen weg om het bovengemelde
vraagpunt (§1 22.) te 'kunnen oplosfen. ' Dan,
zullen wy dien weg inflaan , • zéo» moeten, wy altoos
de twee gulde wijsgeerige regels van den
grooten Newton in ’t oog houden ; naamelijk
Voor eerst: „ Men moet altijd dpz&lfde
,, o&rzaaken ofigeeven van de nabuurJ^yke
,, mtüerkj'elen, vm-ftet
Wy moeten derhalven dezelfde óorzaaken toe-»
fchryven aan de lighaamelyke yerfclieidenheid der
Stammen in het Menfchelijk Gedacht, ; welke
wy aan eene ëvengeiykè lighaamelyke verfchei,*
denheid van andere, wijd over den Aardbol ver-
fpreide Huisdieren, toefchryven.
Tea