
ge den Menseh alleen eigen ziekten voegen S
en eindelijk
Ten zesden , die dingen optellen, Welke
men gemeenelijk, doch verkeerdelijk, ge*
meend heeft , dat den Menseh van de redenlo
z e Dieren onderfeheiden*
a >
L Het uitwendig maakfet*
Hidr toe breng ik ook wel eenigè kentekë-
fien, welke , fehoon ze eigenlijk behooren tot
het maakfel van het beengéraamte, . zich evenwel
ook in de uitwendige geftalte van het lighaam,
welke daar van afhangt, openbaaren: en dan
zullen de volgende, vooral indien men ze in fa-
menhang met de anderen befchouwt i genoegfaam
fchynen, om het Menfchelijk Gedacht te be-
paaien.
A. ) De rechtopgaande Rand ;
B. ) Het breede en ruipae Bekken \
C. ) De twee handen 3
D. ) De Tanden in «ene gelyke rije naast
elkander geplaatst.
Hief
Hiér tce , Als tot zoö yefcle Hoofddehlefl * kat
het overige * . ’t geen de geftalte van het Men*
fiW S S Lighaam voor zich in ’ t byzonder heeft*
gemakkelijk gebracht worden*, derhalven tullen
wy nu van elk afzonderlijk handelen*
§. 4*
A.) ï)ë richtöpgctandè Ëtandi
Hief möeteö Wy twee gewichtige Rukken Dé*
wyzen. 1 te- 1 .
Vóór eerst haamelijk* dat de rechtopgaand^
Stand vöor den Menseh , Volgens zyne natuur gefchijtt;
* s ® \ ^ ï
Ten tweeden % dat ze den Menseh eigen is*
Dit zal hier onder blyken by §. 10*
Maar het èerfte Wordt niet alleeö d prieri,
lelijk meö z e g t, betoogd uit het maakzel zelve
van het Menfchelijk Lighaam | maar ook a pojle-
Hoti uit de eensgezinde overeepRemming van alle
Volken, voor zoo veele wy kenpen , van alle?
tyde» herwaards.- By deeze bewijsgrond behoeve
ik niet langer Ril te Haan, als by eenc éiergelyw
k e , welke men bybrengt om het tegendeel' te bé-
toogen , en welke men ontleent uit voorbeelden
yan viervoetige Kinderen , welke onder de wildö
Dieren waren opgewasfen. Zy toch $ welke dö
zaak behoorlijk overweegep. * zien ligtelijk, dat
men zich geenen Rand van ’t Menfchelijk Lighaatif
D kah