volgende jaar een overvloed van Rupsen. Het motie heeft, zoo als al die
van, het geslacht Ttnea, der niéuwste Systematici, met name Zeiler
een zeer wolhgen kop en korte ruwe voelertjes, met borstelharen boven
op het eind van het tweede lid. De kop is wit behaard, de sprieten
graauw, geringeld, zeer lang; het halsrandje is geelachtig wit. het
overige van het borststuk paarsachtig zwart, van welke kleur ook het
F,'o- s 1p <?eel,tc der vleugels is. Kleur en gedaante zijn overigens
Fig. 8. gemakkehjk herkenbaar uit-de afbeeldingen, die ik bij Fig. 8 van een
Fig. 6. zittend motje m natuurlijke grootte en bij Fig. 9 van een vliegend
vergroot op de nevensgaande Plaat gééf. 6
§ 6.
Volgens r e a u m u r zijn de eijeren, die ik niet heb kunnen magtig
worden, wit en rond en gelijk aan die van andere mot-soorten. Uit
deze eijeren komen in Julij de Rupsjes, die in Mei van het volgende
jaar weder in motjes veranderen; ér bestaat dus jaarlijks slechts eene
generatie. ■
§ 7-
Uit de opgaven van verschillende Schrijvers omtrent dit, in gevleu-
gelden toestand gemakkelijk te herkennen diertje, blijkt dat' het door
geheel Europa voorkomt en nergens bijzonder zeldzaam is. "
Bij het uitgeven van deze Tab. XXX en de hierbij gevoegde verkla-
nng, hebben wij niets te voegen, dan dat wij het een en ander
ontvingen van den WEd, Heer Mr. snellen van vollenh.oven te
s Hage, die ook de goedheid had ons de afbeelding en beschrijving te
zenden van de volgende Tab. XXXI. Met dankerkentenis voor het tegenwoordige
voorwerp, hopen wij ook, in dien zelfden zin, van het
volgende gebruik te maken, en bevelen ons verder in zijn WEd. goedgunstig
aandenken, als ook in dat van andere Liefhebbers bij het ontdekken
van nog niet door ons afgebeelde Vlinders.