omtrek, waar zij gevonden was, wilde zij eten. Zoo ook met het mos,
’t welk ik haar gegeven had en op ’t welk ik vermeende dat zij, hare
met dit gewas en de ook daarop levende Boarmia Lichenaria overeenkomende
kleurmengeling in aanmerking genomen, — zoude te huis
behooren, en dat ik uit dien hoofde ook afbeeldde. Ik vreesde dus dit fraaije
Insekt niet in ’t leven te zullen houden. Mijne Rups zat steeds zeer
stil, in eene en dezelfde houding nitgestrekt op al wat ik haar voorlegde,
iets dat in zooverre gelukkig was, daar ik haar anders niet naar
behooren zou hebben kunnen afteekenen, en welhaast bemerkte ik dan
ook dat zij aan eene ongesteldheid leed, die op den ïöd«1 October haren
dood ten gevolge had, door welke tot mijn groote spijt het uit-
zigt verloren ging om den Vlinder te leeren kennen, van welke die
zoo sierlijke als vreemde Rups het masker was. Dit sierlijke zou zich
moeijelijk. laten beschrijven, doch ’t verdient vermelding; zoo als ook,
hetgeen uit mijne afbeelding blijkt, dat bij deze Rups de zevende en
achtste geleding van kleine puntjes als onvolmaakte pooten voorzien
zijn, eene bijzonderheid welke zelden voorkomt.
§ 2.
Met blijdschap was het alzoo, dat ik, in ’t volgende jaar omtrent
denzelfden tijd, vernam dat een liefhebber te Zutphen het geluk had
gehad eene dergelijke Rups te vinden en wel op een dennenboom nabij
die stad, schoon die blijdschap ook al spoedig getemperd werd door de
H
bijvoeging, dat ook deze Rups niet vreten wilde van ’t geen haar tot
voedsel verstrekt was. Dit nam echter een’ gelukkigen keer. Het blad
van bramen of brummels ('Kubus Fruticosus) haar onder anderen ook
voorgelegd zijnde, werd door haar genuttigd, en op den aostel1 October
1838 spon zij zich in op een stuk bemost hout, zoodanig als dit bij p], 4
Fig. 2. (PI. 42.) door my is voorgesteld. Nu mogten _ wij ons dan Fig.
vleijen den Vlinder te zijner tijd te voorschijn te zullen zien komen.
Daar het echter door ons van belang geacht werd, ook dé Pop dezer
vreemde Rups te leeren kennen en af te beelden, werd het spinsel
voorzigtiglijk geopend; doch die Pop — was dood , zeker ten gevolge
van eenige misvorming die wij daaraan bespeurden, en die mij zelfs
verhinderde eene meer naauwkeurige afbeelding te vervaardigen, dan
bij Fig. 3. te zien is. Zoo was dan nu ten tweedemale mijn Fig.
verlangen naar het leeren kennen van den Vlinder uit die schoone
Rupsensoort op ’t onaangenaamst verijdeld, en dat wij haar steeds
aantroffen in zoo lusteloozen staat en bij een enkel exemplaar bood
ons weinig hoop óp betere toekomst aan.
§ 3 *
Den nden October 1839 mij met het zoeken van Insekten op dennen
nabij Zutphen bezig houdende, ter zelfder plaatse waar dé laatst
beschrevene. Rups gevonden w a s ,-S viel mijn oog op eene donker
gekleurde Spanrups, die zeer stil op een’ dooden dennentak nederzat_
T t 2 Dit