128 N A C H T - V L I N D E R S
kool, alsmede wilde kool en mostaart of herk tot haar voedsel. In
het Latijn zijn zij bij alle Schrijvers onder den naam van Pyralis
(Botys) forficalis bekend.
Het Rupsje is log en traag van bewegingen, daarbij even als het
Vlindertje eigenlijk een Nacht-Insekt en houdt zich derhalve over dag
meestal aan de onderzijde der bladeren verscholen. Het heeft een lichtbruinen
kop en een geelachtig groen ligchaam, waarop donkergroene
langsftrepen, witte vlekjes op de verschillende geledingen en eenige
weinige grijze haren. Aan de borst'staan de gewone zes hoornachtige
pootjes, onder het lijf acht en aan de staart twee vleesachtige pootjes
Tab- XXXI. met een’ krans van haakjes. Zie op Tab. XXXI fie 1
Fig. 1. 6'
§ 3-
Wanneer de Rupsen volwassen zijn, laten zij zich van de planten
afvallen en spinnen van zandkorreltjes een eirond bolletje , op de plaat
F'g- 2 - bij Fig. 2 voorgesteld. Die zich in September of October inspinnen,
blijven tot April in hare Rupsenhuid en veranderen dan eerst in een
licht bruin Popje; die des zomers veranderen zijn waarschijnlijk binnen
veertien dagen Pop.
S- 4.
van het tweede gezin der eerste bende. P. VII. Tab. X X X I. 129
§ 4 -
In Mei komt het Vlindertje van de eerste of winter-generatie te
voorschijn; in Augustus dat der tweede of zomer-generatie. Het zijn
diertjes, die alleen des avonds en des nachts rondvliegen en des daags
in allerlei schuilhoeken verborgen zitten. Zij zuigen begeeng het ho-
nigsap van verschillende bloemsoorten op.
De kop met den rug en de voorvleugels zijn geelachtig okkernoot-
of oker-bruin, bij sommige voorwerpen ook wel goudglanzend. Het
achterlijf en de pooten met de achtervleugels glanzig wit, met een
lichten tint van geel.
Op de voorvleugels loopen twee breedere en eenige minder duidelijke
roestkleurige strepen van de vleugelspits scheef naar den binnenrand;
bovendien vindt men op het midden der vleugels eene donkere
figuur, waarin een wit rond vlekje; vergelijk hiermede de voorstelling
op de plaat, waarop bij Fig. 3 een zittend of rustend wijfje en bij Fig. 3-
Fig. 4 een vliegend mannetje afgebeeld zijn. Het laatste onderscheidt Fig. 4 -
zich zoowel door meerdere slankheid, als door de pluimpjes van het
achterlijf.
§ 5 -
De Peperwortel-Rups schijnt door geheel Europa voor te komen
en nergens onder de zeldzame Insekten te behooren.
H h 2 Van