78 N A C H T - V L 1 N D E R S .
vorige der Euprepia Crïbrum, tot dusverre ook uog onbekend, en
de Vlinder zelf, voor zoo veel ons bewust is, nog nimmer alhier
door eenig’ Liefhebber is gevonden.
Bij de teekeningen, ' die de Heer de koot er ons van toezond,
had Zijn Wel-Ed. de goedheid ons het volgende mede te deelen.
§ 2-
Bij de beschrijving van den vorigen Vlinder, Euprepria Cribrnm
gaf ik te kennen, dat mij nog meerdere Rupsen, op de Heidevelden
gevonden, waren toegekomen, onder dezelven bevond zich ook
die, welke het onderwerp dezer verhandeling zal uitmaken.
§ 3.
In de eerste dagen van de maand Junij, werden mij een aantal
dezer Rupsen gebragt, allen gevonden op de Heidevelden. Sommigen
derzelve hadden bijna hunnen volkomen' wasdom bereikt,
anderen moesten nog voor de laatste maal van huid verwisselen.
De eersten begaven zich spoedig in de aarde, om aldaar hunne gedaanteverwisseling
té ondergaan, de laatsten zijn meestal vóór dien
tijd gestorven, het kwam mij alzoo voor, dat, alhoewel op de Heidevelden
gevonden, de Heide zelve hun gewoon voedsel niet was,
maar eene andere .plant, welke mede aldaar zal gevonden worden.
De kleur dezer Rupsen was zeer verschillend, hoewel de teekening
zeer gelijk is, eenigen hadden eene paarsche streep langs de beneden-
Tab. XVIII.zijde des ligchaams, gelijk bij Fig. 1 op Tab. XVIII te zien is, bij
Fig. 1. 2. anderen was die geheel wit, als Fig. 2. Bij rustige houding zitten
zij gewoonlijk met de nek eenigzins achterwaarts gebogen: over
het algemeen is de Rups zeer traag in hare bewegingen, en krult
zich bij de minste aanraking ineen.
van het tweede gezin der eerste bende. P. V il. Tab. XVIII. 79
§ 4.
Nadat de Rupsen eenigen tijd in de aarde gekropen geweest waren,
onderzocht ik wat er van geworden was, en ontdekte dat er
een dertiental zich een dik aardachtig weefsel gemaakt hadden, zoo-
als bij Fig. 3 een is afgebeeld, en dat zij in gave Poppen veranderd Fig. 3.
waren, gelijk Fig. 4 er een voorstelt. Fig. 4.
§ 5-
Het duurde een’ geruimen tijd, eer dat de Vlinders te voorschijn
kwamen , zoodat ik bijna vreesde dat dezelve niet voor den Winter
zouden verschijnen, toen ik op den 28slen Augustus met genoegen
ontwaarde, dat er een gave Vlinder was uitgekomen, zooals
dezelve in eene rustende houding bij Fig. 5 is afgebeeld. Twee da- Fig. 5.
gen later kwam er weder een te voorschijn, waardoor ik tot mijn
genoegen het geslachtsonderscheid kon ontdekken, daar de eerste
van het Mannelijke en de tweede van het Vrouwelijke was; het
onderscheid der kunne is reeds aan de Sprieten kennelijk, hebbende
het Mannetje gekanide, daarentegen het Wijfje draadvormige; nog
meerder is het zigtbaar aan de ondervleugels, zijnde die van het Fig. 6.
Mannetje wit en van het Wijfje grijsachtig gekleurd. Bij Fig. 6 Fig. 7.
vindt men de afbeelding in vliegende gedaante, en bij Fig. 7 die
van het Wijfje in zittende houding. Het mogt mij slechts gelukken
van alle mijne Poppen, drie Vlinders te erlangen, daar
de overigen verdroogd zijn, welligt ten gevolge dat de Rupsen niet
hun 'gewoon voedsel hebben genoten, maar met de Heide zich moesten
behelpen.
Ook bij dezen Vlinder blijkt het, dat fraaije Rupsen niet altijd
mooije Vlinders opleveren; de Rups toch prijkt met schoone heldere
kleuren, daar de Vlinder, hoewel bij naauwkeurige beschouwing