Fig. 6 en 7. uit de afbeelding bij Fig. 6 en 7 , waar te nemen is. Beide zijn het
bevallige voorwerpen, die een sieraad van eene Insekten-Verzamelinsr
uitmaken. &
§ 4-
Ik heb geene eijeren van dit Vlindertje bekomen, die door de
Moedervhnder waarschijnlijk, bij eene enkele tevens, aan de onderzijde
der bladen zullen gelegd worden, en ook geene jongere Rupsen dan de
hier voorgemelde kunnen waarnemen; doch deze zullen voorzeker zeer
spoedig de Vlinders opvolgen, daar ik reeds den 2<Ssten Augustus 1840
wederom Rupsjes, nu ook op de paarsche Sywphilurn, vond, die dezelfde
grootte hadden als die, welke ik in September en October van
het vorige jaar gevonden had; doch ook nu vond ik ze wederom, altoos
gelijk van grootte, tot in October toe. Van deze kwam de eerste Vlinder
reeds in Mei 1841 te voorschijn, en het was wederom tot in Julij
dat het uitkomen voortduurde, ja zelfs verliet bet laatste Vlindertje eerst
in het begin van Augustus zijn popvlies. — Zeer opmerkelijk is dus
het buitengewoon groote tijdvak, in hetwelk zich dit Insekt, zoowel
in den volwassen Rupsen-staat, als in dien van Vlinder voordoet, ais
voor beide zich tot meer dan twee maanden uitstrekkende, terwijl de
eerste leeftijden der Rups daarentegen elkander snel schijnen op te
volgen, ^ ’
De teekening van het Vlindertje dat het onderwerp dezer Verhandeling
uitmaakt, benevens de hierbij gevoegde beschrijving, hebben wij
ontvangen van den WelEdelen Heer a. j. van evndhoven, waarvoor
wij bij deze Zijn WelEd. onzen vriendelijken dank betuigen. De
Hollandsche naam r o o w d r a g e s t j e , hebben wij van den reeds
ppgegevene Latijnschen naam Funerella ontleend.