omkwamen, latende allerhande soorten van mos en bladeren onaangeroerd
(“).
§ 1 3 .
Voor dat zich mannetjes vertoond hadden, plaatste ik eenige kokers,
waarop wijfjes zaten, afzonderlijk in eene doos. Na verloop
van weinige dagen stierven zij. Ik opende die zakken, en vond in
sommigen werkelijk eijeren, in meer of minder aantal; jonge Rupsen
zijn er echter niet uit voortgekomen. Ofschoon hieruit met de
grootste waarschijnlijkheid aan te nemen is, dat het paren een volstrekt
vereischte zij om vruchtbare eijeren te doen ontstaan, zoo
kunnen er nog twijfelingen overig blijven, of er niet in zeer enkele
gevallen, zoo als vele natuuronderzoekers van naam volhouden, zonder
vermenging der geslachten, vruchtbare eijeren bij Lepidoptera
zijn waargenomen. Men zou, om dezen twijfel geheel te doen
verdwijnen, zich eene lange reeks van hoogst naauwkeurige waarnemingen
moeten getroosten. Zoo blijft het onder anderen zeer wen-
schelijk,^ dat de waarnemingen omtrent de voortteeling van Psyche
apiformis nog naauwkeuriger herhaald worden. Het wijfje van dezen
Zakkendrager is niets anders dan een eijerzak, meteen’ naauwelijks
kenbaren kop, waaraan alle organen schijnen te ontbreken. Het Insekt
heeft noch darmkanaal, noch andere inwendige deelen; slechts een
dun vlies, de eijeren omvattende, terwijl het achtereinde geen
spoor van opening heeft, en de pooten geheel en al ontbreken.
Ónmogelijk kan dit plompe schepsel zich in den zak omwenden of
er uit kruipen. IIeiung merkte op, dat het mannetje met eene
buitengewone drift en inspanning het geheele achterlijf in den koker
van het wijfje dringt, en dat de eijeren bij die wijfjes bevrucht
waren, waarvan de vliezige huid van boven gescheurd was, terwijl
de eijeren van die wijfjes, waarvan dat vlies ongeschonden was gebleven,
onvruchtbaar bleken te zijn. Waar liggen nu de teeldee-
len van deze Vlinders?
Ten slotte moet ik nog doen opmerken, dat Psyche nibidella zich
in den volmaakten staat als Vlinder, slechts éénmaal in het jaar
vertoont. y jj_ J (*)
(*) Ook k a n S et T. politella geweest z ijn , w elk e soorten weinig van e lk a n d e r
v e rs c h ille n , volgens F ischer, Microlepidopterologie, T a b . 3 7 e n 3 8 .