§• 2-
In het begin der maand Augustus 1837 vond ik het eerst de
toen mij nog onbekende Rupsjes van dit bevallige Vlindertje in den
volwassen staat op eene heg van hagedoorn (Crataegus Oxyaca/ntka) ,
te Empe, die mij den 30sten Mei van het volgende jaar de Vlindertjes
zelve opleverden. Destijds verhinderd geworden zijnde eene volko-
mene afteekening dezer Rupsjes te maken, was het mij zeer aangenaam
op den 5den September 1839 wederom een Rupsje, nu echter
op de Sleedoorn (Prunus Spinosa) , te vinden, d a t, hoewel kleiner
dan de vorigen, bij meerdere vordering van het saisoen , mij evenwel
voorkwam van dezelfde soort als de eerstgevondene te zijn. Ik maakte
Fia. 2. daarvan nu onmiddelijk eene afteekening zie Fig. 2. , en had het
genoegen, nadat dit Rupsje den 9den September op deszelfs laatste
vervelling gekomen was, hetzelve weldra tot volwassenheid te zien
geraken, vertoonende zich nu even als de overigen, gelijk de afbeel-
Fig. 3. ding Fig. 3 aantoont. Zijn deze Rupsjes door derzelver kleine gestalte
in jongeren leeftijd moeijelijk te vinden , ook in den volwassen
staat kunnen zij nog zeer ligtelijk over het hoofd gezien worden.
§. 3.
Het laatstgevonden Rupsje begon zich den 2 6sten September aan een
takje intespinnen, even als zulks de vorigen, doch ruim eene maand
vroeger, hadden gedaan. Dit stevige, glanzige donkerbruine Spinsel-
Fig. 4. tje vertoont zich gelijk door mij bij Fig. 4. is afgebeeld, en zulks
nadat het Vlindertje hetzelve reeds verlaten h ad , waardoor het buitenste
vliesje zich eenigermate daarvan heeft afgescheiden. Van het
aardige, met een.blaauw waas overtogen Popje, dat hetzelvenaauw-
Fig. 5. keurig insluit, heb ik bij Fig. 5. eene afbeelding geleverd.
§• 4.
§. 4.
Wederom in Mei 1840, kwam het Vlindertje uit het laatst gevondene
Rupsje te voorschijn, zijnde, even als de vorigen die ik
verkreeg, van het mannelyk geslacht. Laat in Mei 1841 had ik
het geluk een Wijfjes Vlinder te vangen. Hiervan is door mij bij p.
Fig. 6. eene afbeelding vervaardigd, terwijl Fig. 7. het Mannetje p
voorstelt, dat door deszelfs meerdere gepluimdheid van het achterlijf,
en iets dikkere sprietjes, wel van het andere geslacht te onderscheiden
is. De rustende stand dezer Vlindertjes is zeer aardig,
en doet ze in dezelve ruim zooveel naar eene soort van bladroller,
vooral der zoogenaamde Vogeldrehjes gelijken. Men vergelijke de
afbeelding fig. 8. Eig
Tot hiertoe de Spinula altijd in Mei aangetroffen hebbende, meende
ik daaruit te mogen besluiten, dat deze Vlinder slechts eenmaal in het
jaar te vinden was. In het begin van Augustus 1843 echter ook een dezer
Vlinders, die te Empe niet zeldzaam zijn, gevangen hebbende, moest ik
daaruit besluiten, dat er nog eene tweede teelt in hetzelfde jaar voortkomt.
Mogelijk was het in September gevonden Rupsje van zulk
eene afkomstig:; doch, zoo als gezegd is, leverden de in Augustus
reeds volwassen geworden Rupsen, even als d it, eerst in Mei van
het volgende jaar de Vlinders op. Het bestaan eener tweede teelt
was mij echter ook reeds uit de volgende omstandigheid vrij duidelijk
geworden.
§. 5.
Den 16den Mei van even genoemd jaar had ik namelijk wederom
een wijfjes Vlinder gevangen, en met genoegen ontwaard, dat dezelve
eenige eitjes gelegd had van binnen tegen het doosje aan,
waarin zij was opgesloten geworden. Hierdoor hoopte ik de afbeel-
D 2 ding