die in twee takken tegen het 6de lid aanloopt. De overige geledingen
zijn geel, bruin gewolkt; op ieder ziet men een bruin lang
streepje, dat op bet midden van het lid tegen een dergelijk dwarsstreepje
stuit, zoodat beiden een verlengde liggende H vormen. De
zijden van het lijf zijn bezet met geelachtige opliggende punten, ieder
van een wit haartje voorzien; de stigmata zijn wit met zwarte
ringen.
De Rups, door ons altijd op berken gevonden, in Junij, Sept.
en Oct. zit op de bovenzijde van het blad. Als zij jong is, leeft zij
tusschen twee op elkander gesponnen bladeren; later spint zij een
luchtig weefsel van enkele draden over zich heen. Wordt zij gestoord,
dan neemt oogenblikkelijk het geheele ligchaam cene trillende
beweging aan en zij slaat regts en links met den kop of wel
hamert er mede op het blad, terwijl het staarteinde onophoudelijk
schielijk wordt in en uitgetrokken.
De Rups spint zich tusschen bladeren in. De verandering tot pop
heeft binnen zes dagen plaats. De pop is bruin; het staarteinde
loopt in een knop uit en is aan weerszijde met haakjes voorzien.
Met dezen toestel is de pop aan de binnenzijde van het spinsel
vastgehecht.
Ter gemakkelijker onderkenning der Rupsen van deze en de naastverwante
soort, diene de opmerking, dat wij die van Curvatula nooit
anders dan op elzen, die van Falcula daarentegen nooit dan op berken
hebben aangetroffen.”
§ 4.
Bij deze uitvoerige en naauwkeurige beschrijving hebben wij alleen
nog aan te teekenen, dat Plat. Falcula in de Bouwstoffen voor
eene Fauna van Nederland voorkomt onder No. 156, en dat deze
soort volgens treitschke in Noordelijk Duitschland veelvuldig, in Z u idelijk
Duitschland zeldzaam gevonden wordt. Boisduval zegt dat men
haar in Frankrijk aantreft, de selys-lonchamps in België en wood in
Engeland.